maakt, maar dat is alleen een witte kip die in een struik fladdert. En kijk, hoog boven ons hoofd wordt het licht van de vuurtoren wakker. Het is nog slechts flauw zichtbaar, want men ziet haast geen mensen-licht zolang Gods lampen nog branden, al is het van achter de kim.
Maar het begint daar te draaien, vijftig meter hoog, langzaam en waakzaam en gestadig, dit mensenwerk, deze zeeverlichting, en het heeft het geheimzinnige van alle krachten die de mens in zijn dienst geroepen heeft. Eerst later in de nacht ziet men het als een bliksemlicht in de duistere hemel omwentelen, tot twintig zeemijl buitengaats zichtbaar.
‘IJmuiden blinkt,’ zegt er iemand op de brug van een schip, twintig mijl uit. ‘Had ik al gezien,’ zegt de stuurman van de wacht. En de stoker Janssen gaat zich wassen en scheren om netjes thuis te komen. Als ze wat geluk hebben dan is dat nog net voor middernacht in Amsterdam.
De voorlijkste vuurtoren licht nu ook, dat is een vast licht.
Een vuurtoren slaapt overdag, en leeft 's nachts. Hij staat op land, maar hij leeft voor de zee. Daarom moet men een vuurtoren niet overdag van de landkant zien, maar 's nachts, en uit zee.
En vandaar dat men dan bij een steigertje onder de semafoor een uur te wachten staat tot het goed duister is. Het draaiend licht zwaait en veegt wit en sterk langs de duizelige donkere hemel, het vaste licht schijnt, de semafoor verspringt van lichten. Dat komt uit, want het laagste plankier van het steigertje is al niet meer kletsnat en klotst niet meer; het is hoogwater geweest.
Bovendien staat er te lezen dat er nog schepen uitgaande zijn.
De afhaler van de loodsdienst heeft dus druk werk en jaagt voorbij met haar wit en rode mastlicht, en komt terug en jaagt weer voorbij. Wij zullen nog even hebben te wachten; onderwijl maait dat geweldig licht door de vale hemel boven ons hoofd.
Noordelijk gloeit en laait het aan de wal van het vurige der hoogovens, en IJmuiden is in de nacht een waterwinkelstraat van lichten geworden, met een warrelige helder violette vlam daarboven. De leek ziet niets dan kermis, de heer Meyer en de IJmuider chauffeur discussiëren of er nu nóg een schip in de grote sluis zit, ja of nee, en op de semafoor verspringt een licht. Ja! -
Dus nog een kwartiertje; omdat zij de loods van boord moeten halen. Want een schip heeft boe geblazen en de afhaler heeft brroem terug-