Ik had, in die nacht, gemeend niet op de brug te moeten komen. Een passagier heeft daar geen bliksem te maken als er werkelijk werk aan de winkel is. Ik wist dat iedereen boven stond, die er hoorde: de goede kapitein Ribbens, de brave dikke roerganger van het schip, de grote neger Farquaharsch.
Ik had er hartstochtelijk graag naast gestaan; maar ik hoorde er niet bij; ik was maar een dichter, en geen nuttig zeeman...
Het schip sliep, in het kalme water bij Punta Arenas. Geen mens te zien aan dek. In de salon lagen een paar stukgevallen glazen, en een stoel op zijn kant. Het trapje naar de brug was nog nat van de nacht. Boven waren de deur van de kaartenkamer en de brug open; het was alles enigszins spookachtig en verlaten en ik was ook wel blij een mannetje te zien zitten op het voordek, die een pijp rookte.
Toen zag ik het treffendste wat ik van Straat Magalhães gezien heb: de asbak op de brug. Dat is een grote glimmende geelkoperen asbak, die in 't algemeen vol zit met zeer kleine peukjes sigaret. Want een zeeman is zuinig met zijn tabak.
Op deze vroeglichte morgen echter lag deze asbak vol lange sigaretten, even aangebrand, en haastig weer weggesmeten. Het waren er wel een paar honderd; men had die nacht op de brug wel enigszins in spanning gezeten.
Maar, iedereen wil weten hoe het er in Straat Magalhães uitziet. - Nu, als men het einde der Patagonische Kanalen uitkomt, dat Smvth-Channel heet, ziet men vooruit de dood-witte bergen en vulkanen van het besneeuwde eiland De Solación, waar gewolkte over de kammen waait. Aan bakboordszij ligt een witter en eeuwiger landschap: dit wit is bijna helder als kristal. In het binnenland daarachter moet de grote betoverde stad liggen met straten van zilver en torens van goud: La Ciudad Encantada:... ‘Mbaé - berá - guazú...’ Het gebergte links in de verte ziet er uit of die stad daar wel zou kunnen liggen.
Het eiland voor de boeg heet Tamar. De Pacific begint hier al een golfje mee te spelen; dit is een hoeksteen van de wereld: men ziet er zes, zeven, acht verroeste scheepsrompen, wrakken of riffen en kust, ver en nabij. Dat is ook maar al te goed te begrijpen: rond Tamar heen wordt het water hakkerig en wild: men krijgt het volle geweld van de God weet door wie Stille genaamde Zuidzee, en daar loopt weer andere wind en deining tegen in, alles dwars door elkaar, en steeds weer iets uit dat diepe waaigat, waarin men thans komt te varen: de Straat Magalhães.