Woestijnen van water
(1962)–J.W.F. Werumeus Buning–Ontmoetingen met zeeën, zeevolk en water
[pagina 60]
| |
Naar het Huis van de Incaa/b s.s. ‘Helder’ - K.N.S.M. Puerto Chicama heette vroeger Pt. Malibrigo.Ga naar eindnoot2 Het is een hoogst voorname suikerhaven; men ligt er op open ree te wiegen met een ver verschiet van plat grauw land, waarachter in mist en nevel en zonlicht de hoge bergen der Andes stijgen. Aangezien de lange wiegende deining die van de Pacific is, en wel eens lastig, werd Malabrigo herdoopt. Het is aan de wal een lemen straat met enige nette huizen op betonnen voetstuk, en vele bouwvallige oude. Bij ieder klein huis behoren drie vervloekte straathonden, en om de twaalf honden is er een winkel, die merendeels flessen bevat met geestrijk vocht, of met medicijn. Dit alles bestaat bij genade van twee speeltreinlocomotiefjes die veel gillen en veel zakken suiker voortslepen uit het binnenland, en over een zware houten steiger die een kwartier-uur gaans ver in zee steekt, boven drie rijen lange, heldere en stuivende brekers en een vuil, glad, slijkig strand krioelend van rode, roze, en oranje krabbelende krabben. Maar achter en in gebergte en mist en nevel ligt hier Caxamalca. Men kent de geschiedenis: Pizarro trok met 177 man volk te voet en te paard over de bergen tegen een volk dat toentertijd vijftien miljoen koppen telde. Peru telt er thans goed zeven miljoen. Ik citeer: op iedere plaats langs de weg naar Caxamalca, waar de Inca met zijn gevolg toen vertoefde, had Francisco Pizarro met zijn handvol troepen vernietigd kunnen worden, door één handgebaar van de Inca. In stee daarvan schonk men hun vorstelijke gastvrijheid, heel de weg lang. Zij kwamen in Caxamalca aan en de Inca heette hen welkom met vele eerbewijzen. De Inca werd in bloemrijke taal gebeden een dag en een nacht de hooggeachte gast te zijn in de ruime behuizingen, die hij Pizarro en zijn troepen had toegewezen. De Inca nam dit aan. Hij verscheen met een talrijk leger, maar deed het leger op enige afstand halt maken. Met de voornaamsten van zijn gezag, en enige duizenden van zijn naaste gevolg, allen ongewapend, betrad hij het grote vierkante plein. Maar de gastheer van de Inca, Pizarro, wachtte de Inca niet op het grote plein op. Hij stond met zijn kanonnen, donderbussen, lansen, en paarden, verborgen in de huizen rondom het plein. Alleen de pater de Valverde, verscheen om de keizerlijke gast welkom te heten; en de | |
[pagina 61]
| |
pater, bij monde van een tolk, drong er in een lange rede op aan dat de Inca zich op staande voet tot christen zou doen dopen, en zijn land en volk overdragen aan de Paus en de Koning van Spanje. ![]() Atahualpa, de Inca, was eerst verwonderd door de onhoffelijke woorden van de pater, maar na enige tijd nam hij er aanstoot aan, en zeide: ‘De god die mijn god is leeft hier boven ons in zijn hemel, en ziet neder op zijn kinderen’, en hij wees op de zon, en smeet een rozenkrans van zich, die de pater hem in de handen had gedwongen. Toen rende de pater naar waar Pizarro, de gastheer van de Inca, in het verborgene wachtte, en riep luid: ‘Wij verspillen onze adem door te spreken tegen deze hond, zo vol trots als hij is.’ Pizarro wuifde met | |
[pagina 62]
| |
een witte halsdoek in de lucht, dit was het afgesproken teken. Het kanon brandde los en de gepantserde Spanjaarden te paard reden op de weerloze menigte in. Er volgde een wilde verwarring, de uitgang van het plein raakte verstopt met doden; de Spanjaarden schoten, staken, hakten, en reden ze onder de voet. De slachting duurde enige uren lang. Atahualpa zelf werd, gelijk Pizarro van te voren overlegd had, levend gevangen, om als gijzelaar te dienen, om bevelen te geven voor de levering van een machtige hoeveelheid goud,Ga naar eindnoot3 als losgeld, en nadat hij dit losgeld had geleverd werd hij niet bevrijd, maar op Pizarro's last na een schijngevecht vermoord - geworgd aan de paal. Achter en in de bergen ligt in nevel en mist de oude stad Caxamalca. Van Puerto Chicama rijdt men er heen, eerst door een kustvlakte met plassen bruin water, biezen en moeras, wit uitgeslagen van de salpeter. Dan door dor land; dan door vogelrijke lange lanen met aan weerszijden groene maïs en bananen, wingerdstruiken en sinaasappelgaarden, soms met witte muren omringd en versperringen van doornige dode takken, als een oude vestingstad. Er zijn daar ook de eerste bloemen, roze laurier, en de eerste landvogeltjes; de kleine, groengouden papegaaitjes schreeuwen en schetteren boven de rulle zandweg, waarlangs een beekje loopt. Met water, wist men al vóór de Inca's, is hier alles van de wereld te maken. Die wereld wordt weer dor en doornig van cactus en verschrompeld woestijngewas; 't gebergte verschijnt hoog in nevelflarden. Men meent een hoog houten kruis langs de weg te zien, maar het is de eerste telefoonpaal: hij draagt één draad. En dan ziet men een eindeloze streep zwarte heirweg: het is de Pan-American Highway, zonder huis of boom of auto, dwars door woestijn en heuvelige zandverstuiving. De lucht is helder en dun, als lentelucht. Het is omstreeks acht uren in de morgen. Plotseling is het landschap lager, men rijdt door een zware bomenlaan prachtig en hoog, en een stadspoort wit en blinkend. Dat is San Pedro, een klein plaatsje met grote kazernes; rijstvelden langs de weg en koeien en schapen, gedreven door bereden herders op schichtige rappe paardjes. 't Is een oase geweest: het riviertje met keistenen bedding heet Rio Jequetepeque. De wagen draait rechts af, een lange weg langs krotten van leem en riet. Er wandelt een Indiaanse pater met strohoed en spits Spaans baardje, er zit een jonge Indiaan te wachten met zes rieten koffers en een gitaar. De gitaar zit in een linnen hoes: de eerste bergen zijn half | |
[pagina 63]
| |
tot zand verstoven en verstuivende. De eerste adelaar zweeft in de hemel; op een dode kromme boom zitten er vijf of zes bij een paar hutten omringd met fijn geveerd en liefelijk gebladerte, bij een koelklaterend watertje met visfuiken, arm en gelukkig. Dan opent zich een breed dal, rotsen omringen de weg en stijgen onverwachts steil en grauw tot gebergte. Op de eerste donkere basalten top staan onder wolkenzwangere lucht zwarte letters in de bergwand gehakt. Men verwacht Coca Cola, of iets van dien aard... Maar men leest in zuiver ovaal.Ga naar eindnoot4
En daarna is men in het Indiaans gebergte der Andes, ruig en verlaten, op een smalle steenweg; recht boven het pad steile wanden, diep onder het pad een fel groen, welig dal met glans van water: de Rio Jequetepeque. Het gebergte ligt hier en daar in stenen terrassen; waar het doenlijk is heeft de mens de natuur de kunst afgekeken en ziet men terrassen bevloeide akkertjes; waar het dal de kans geeft is iedere halve meter bewerkt, met natte rijstakkers, suikerriet en bananengroen. Iedere drop water doet zijn werk. Enkel waar niets dan steen is staan de donkere toortsen en vertakte kandelaars van de cactussen, bij duizenden. Langs de weg wandelen in haar bergmantels de enkele Indiaanse vrouwen met een kind en een pak op de rug, en het oude witte spinrokken in de hand. Men ziet geduldige, ernstige, vriendelijke en tevreden gezichten. Waar een hoog wegkruis met papieren roosjes tegen de hemel staat, begint het gebergte eerst recht. Soms is er een berg die met verwrongen lagen gesteente als een donkere vlam naar de hemel laait: een versteende vlamberg. Soms is een berg als een vervallen tempel, een vesting, een verweerde trappen-piramide. Soms schijnen rijen gebarsten rotsblokken als reeksen vreemd letterschrift langs de bergwand te staan; soms heeft water en steengruis de berg geaderd en afgeslepen en getekend met waterlopen, alsof geweldige drieduizend meter hoge bomen met takken en stam tegen de helling liggen geveld. De vergezichten zijn op verdere stenen werelden violet en ros: zwart geschaduwd rood, grauw en ertsgroen, naakt en glad, gesterd met vale cactus, bemost met dwergstruikjes; zeer eenzaam, woest, en als van de eerste eeuwen.
Het dal wordt ál smaller en enger, de weg kronkeliger: de berg krijgt krochten en spleten. In wonderlijke tegenstelling wordt het dal tel- | |
[pagina 64]
| |
kens liefelijker, met rode boomcactus en helderrode trossen besvruchten aan fijner en ijler struikgewas; snelle vuurgoud geelgebloemde, witbloeiende en purperen heesters: landelijk paradijs onder geweld van bergen herwonnen op wildernis.
Steeds korter wentelt en kronkelt de weg omhoog: al het loof wordt grauw en vaal, de rots witter, de cactus blauwer en metaler groen, de duizelingwekkende diepten raken onzichtbaar in mistvlagen. Het hart begint een slag over te slaan. De rood-aarden natte bergwand krijgt spookgezichten, van vissenkoppen, van stieren, van Indiaanse goden. Men schrikt als er, rotskleurig tegen de bruine rots, een stier staat, met brede horens, starende in de verte, en roerloos. Men wordt nadenkelijk als men, waar niets meer is dan rots en nevel, het gezicht ziet der eenzaamheid: dat van een Indiaan, zeer ernstig en edel, op een edel en ernstig grijs ezeltje. Het is een heel wat ander gezicht dan die van de haven van Chicama, en het gemakkelijke geld... Zelfs de ezel is anders... Na deze eenzame rotsen in nevel is er dan eensklaps alleen nevel en niets meer. Het is of men langs een smalle weg langs een donkere nachtelijke zee rijdt; maar die zee is een afgrond vol wolken en de rotswand, glimmend van water, een vage glinstering, is de enige waarschuwing. Men is op een grens van leven en dood; er staan veel kruisjes met namen langs de weg. Door een scheur in de wolken en nevelen openbaart zich dan, de adem verlossend, een dal ver beneden: boomgaarden, groene velden en plechtige lanen in regelmatig plantsoen. De wagen glijdt en slibbert de bergweg af en men is na negen uren rijden in de lievelingsstad van de Inca Atahualpa: Caxamalca. Het stil en vierkant breed plein ligt natgeregend te blinken, en het helder late licht maakt de kleuren der Indiaanse klederdracht, de bergmantel, de poncho, nog fraaier roestbruin en steenrood en donkerblauw als van pauwen, en rozerood. Het plein heeft thans acht toegangsstraten, een plantsoen, en twee kerken. De huizen, waarin Pizarro school, zijn onder overhangende donkere, van regen druppelende houten daken, apotheek, hotel, en winkeltjes-van-alles geworden. Op de achtergrond, tegen de vallende avond staat, beneden de bergranden, de heuvel met terrassen, die wel zonnetempel geweest kan zijn; thans met een dun kruis in top. Er is in die winkeltjes niets of weinig van eigen aard en bodem; maar | |
[pagina 65]
| |
veel flesjes en blikjes van Amerikaanse fabricage, merendeels dik onder het stof; en dergelijke zaken. Handelsverdragen hebben niet altijd aangename gevolgen. ![]()
...straattoneel in Caxamalca...
In het hospitaal, in een steile achterstraat met fraaie kinderhoofdjes in patronen, wijst men de vreemdeling, achter witte luifels van brave nonnen, de kamer van de Inca, een donkere, hoge, lange en brede zaal. Er staat een vervallen driepersoons-schrijfbureau zonder laden, en er liggen ontelbare lege ladekastjes, genoeg voor vele dergelijke schrijfbureaus, in een hoek. (Hier is een administratie aan zichzelf bezweken...). | |
[pagina 66]
| |
Hier in deze zaal, zegt de overlevering, trok Pizarro de lange degen en grifte met de scherpe punt dubbel manshoog de lijn langs de steen, tot waartoe de zaal met goud gevuld moest worden om als losgeld te strekken. Hier, zegt men, werd het goud zo hoog opgestapeld, samengetrapt, en nogmaals hoog gestapeld; en hier werd daarna Atahualpa aan de paal geworgd. Albrecht Dürer, die nog iets heel zag van deze schatten, zegt dat het wonderbaarlijk werk was... Men slaapt onrustig, als men plotseling op zo grote hoogte overnacht; bovendien kleppen en klepelen de klokken van Caxamalca ieder kwartier en uur onrustig bij dag en nacht. Toen het twaalf speelde werd ik wakker; en eerst recht klaar wakker van een klagende stem op straat. Ik sloeg de houten blinden van het balkon open, en zag een Indiaan zitten klagen en praten met een grauwe zak naast zich, die hij toesprak. Hij trok aan die zak, hij rukte aan de zak, hij tilde aan de zak, hij riep zijn vrienden te hulp omdat de zak zo zwaar was; maar de vrienden waren al een straat verder weg, en vermoedelijk een glaasje minder zwaar.
‘Zak...’, zei hij in zijn eenzaamheid: ‘Zak, lieve zakje, waarom ben je zo zwaar? Waarom help je me niet, zak? Waarom word je niet lichter?’ En hij trok er aan; maar wanhopig vergeefs; het leek of hij als verdoemd aan een zware grauwe steen geketend was... De nachtregen glinsterde op zijn berg-jas en de zak was glimmend, als steen. Ik dacht dat hij in slaap zou vallen. Toen begon hij onverstaanbare gebeden te prevelen, en trok nog eens aan de zak; het was of hij aan zware ketenen trok. Toen begon hij slaperig zitten na te denken, wel een kwartier lang; en toen klepelden alle klokken in de nacht halfeen. Hij stond op, slingerde de zak over zijn schouder, en vond in de heldere nacht zijn pad.
De Spaanse kerkgevel stond beschenen in de maanGa naar eindnoot5; ook de gesloten deuren der winkeltjes in Amerikaans goed stonden maanbeschenen, en zelfs de heuvel van de vergeten zonnetempel stond verlicht in de maan, met het maanverlichte kruis in top. Het had iets van een legende, maar ik heb het hoofd in koud bergwater gestoken, en het was waar geweest. | |
[pagina 67]
| |
![]()
...Indiaanse vrouwen op de markt...
| |
[pagina 68]
| |
De volgende morgen vroeg tegen vijf ontwaakte ik van het lieve licht, het schrikkelijk hanegekraai en het klokgeklepel. Het natgeregend helder vierkant plein werd alreeds deftig en langzaam bewandeld door vele wachtenden op de vroege vrachtwagens, in bruine, oranje, diepblauwe en vuurkleurig gestreepte ponchos. Onze sterke en eeuwige vader de zon steeg achter de harde scherpgekartelde duistere bergen en maakte de luchten goud en vuur aan de buiken der langs de hemel grazende witte wolkenkudden. Wij reden in acht uur terug naar Puerto Chicama; heengaande, en stijgend de bergen in, had het negen gekost, langs al die kleine akkers rijst, groene bananen, maïs en suikerriet, zo vlijtig bewerkt als 't maar kan, in de schaduw der bergreuzen, in het lieve dal der smalle wateren. Toen wij weer aan boord van de zwart-ijzeren ‘Helder’ geraakten, kwamen de laatste zakken aan boord. Het schip was aanmerkelijk gezakt: dat was twee miljoen kg suiker voor Montevideo, door de Patagonische kanalen en Straat Maghalhães. Er waren een paar zakken gebroken; het zwartglimmend scheepsdek was later zo glibberig als een ijsbaantje; men gleed er in de avond onder het licht der werklampen haast over uit... |
|