Woestijnen van water
(1962)–J.W.F. Werumeus Buning–Ontmoetingen met zeeën, zeevolk en water
[pagina 55]
| |
om pijpen te lossen. Geen witte Goudse - want de tabak is hier maar matig - neen, daarentegen, van die vuile zwartglimmende slangen van pijpleidingen van een halve ton gewicht, die wij in Barranquilla met veel geschreeuw en tramelant aan boord hadden gekregen. Talara is namelijk een petroleumhaven. Het is raar, maar waar ter wereld men petroleum vindt, is de wereld zelden fraai. Om het met een variant te zeggen: ‘If you want to know, what God thinks about money, look at the people He gives it to.’ ![]()
...Guayaquil: mengelmoes van bouwstijlen...
Talara uit zee gezien lag aan een vale en armzalige kust, een lang tafelland van rotsen met instortingen van zand, een versteend duin- | |
[pagina 56]
| |
landschap zonder toppen; met ver daarachter schimmen van gebergte. Het stadje leek een kampement met vale tanks voor de olie, en andere vale tanks voor de mensen; blik, zand, en een boom. Het viel bij nadere kennismaking best mee; er waren vele nette nieuwe bakstenen huisjes; en vele oude krotten van hout met woekerende bloemen en groene ranken en grootmoeders en kleinkinderen van voren, en stoffige varkens, geiten en kalkoenen aan de achterkant. Wij bezichtigden zelfs een der nieuwe huisjes met een weelderige en woeste tuin die de eerste prijs van 4000 soles gewonnen had in de jaarlijkse wedstrijd. Er was echter kwestie of dit eerlijk verdiend mocht heten: die man had meer water gebruikt dan hem toekwam, of hij was te ijverig geweest. Het is namelijk met deze snel verwerende rots zo, dat waar men er een druppel water op giet, een bloem gaat bloeien; dat ziet men ook in de ruigten en afgronden van het hoge land aan het dorre en hardnekkige geboomte en daarom zijn de dalen dieper het land in zo vruchtbaar. Overigens waren er in Talara een kerk, een bioscoop, en twee kerkhoven; geen van vieren van veel belang. Maar er was een welsprekende processie: eerst rozerode vaandels, dan, in witte kant en rood fluweel, de wonderdadige maagd in een hekwerk van speren met Peruaanse vlaggen, gedragen door Indiaanse dragers; daarachter de militaire kapel met een schelle en zwaarmoedige muziek van koper en klarinetten, en ten slotte een sectie infanterie, met de bajonet op het geweer. Aangezien een processie traag vordert, en een mens zich niet onnodig bewegen moet, hield deze infanterie telkens halt, om dan af en toe met een looppasje de afstand weer in te halen. Het viel mij op, dat deze Indianen uitstekende lopers zijn, dat zit hun sedert eeuwen in de benen. Lange-afstand lopen en pijn verdragen waren reeds ten tijde der Inca's geprezen eigenschappen van een man. En leger aan geloof gepaard is geen geringe macht.
‘Maar,’ zeide men ons, ‘gij gaat morgen naar Payta?’ ‘Zo God wil, mijnheer!,’ zeiden wij. ‘Dáár zult u dan eerst een processie zien!,’ zeide men. ‘Daar is drie dagen fiesta en jaarmarkt...’ ‘Als wij er dan maar lang genoeg zijn om het te beleven, mijnheer...?’ ‘Zeer zeker, zeer zeker, mijnheer... Want men werkt niet voor de middag, tijdens de feesten. Men is dan wat moe van werken... Maar | |
[pagina 57]
| |
wacht u voor de gauwdieven, mijnheer. Bij processies en jaarmarkten verzamelt zich ook veel kwaad volk...’ ![]()
...kathedraal van Guayaquil...
Welnu, men hééft ons desniettegenstaande voor het eerst in dit leven de zak gerold, in Pyata; ten koste van f 8,70, maar het was de moeite waard. Wij hadden toen al zestien blauw en wit vloeipapieren luchtballonnetjes met goede intenties over een zilverblauwe zee zien wegwaaien naar het niets; wij waren al welgeteld honderd en dertien kraampjes met bengelende fraai-gekleurde waskaarsen en ontelbare kleine zilveren amuletten gepasseerd, en een slangenbezweerder; wij | |
[pagina 58]
| |
hadden voor de witte oude kerk het geduldige, fanatieke volk zien staan met ieder drie kaarsen in de hand, man, vrouw en kind, en hun duizend duistere oranje vlammen zien flakkeren en roken in de zeewind. En wij waren de jaarmarkt op geweest; daar werd gebraden en gekookt en gestoofd in bruin-aarden en koperen en ijzeren pannen, en geschranst van soep en vis met boontjes, en tomaten met uien, en uien met geitenvlees, en kip met knoflook, en koekjes uit de vetpot, en kreeft en varken en vers geroosterde koffie, en troebel maïsbier, en brandewijntjes. En dat waren maar tien smalle straatjes lang kramen met kippen zo groot als kalkoenen, kalkoenen zo groot als kleine struisvogels, naast die dampende tentjes onder gevlochten rieten daken, en met papier versierde erebogen, en schietkramen; alles even druk beklant, al was het eerst halftien in de frisse morgen. Er lag fraai aardewerk te koop, voornamelijk allerhande gedierte: paarden en stieren en andere dieren, en ruiters en papegaaien, onbedorven volkskunst van hardgebakken roze klei met een streep groen en glanzend geelbruin glazuur. De ratelaartjes voor de dans waren echter al van roze blik, en de haarkammetjes meest van plastic. (Doch dit waren slechts de weinige tekenen der hogere beschaving.) De bussen konden niet door het gedrang, en verdwenen nu en dan in blauwe en geurige damp en walm van olie, koffie en houtvuurtjes. Er waren straten suikergoed, en lanen borduurwerk en het plaveisel was leem, bananenschillen en kippeveren. Dit alles echter was slechts de prille morgen. Des middags weer gretig van boord gaande om oog, neus en oor opnieuw te doen feestvieren, kwamen wij op het onverwachtst twaalf schrikbaarlijke dansende duivels tegen met pokdalige varkenskoppen, gespikkeld in rood, groen en oranje, en witte slagtanden. Er klonken donderslagen van vuurwerk, en zie daar: twaalf andere duivelse dansers met star hertengewei en van pauweveren en gouden en groene lovertjes glinsterend, traden de eersten tegemoet. Zij ontmoetten elkaar recht voor de kerk.
Het was opvallend hoe snel het nieuwsgierige volk voor deze dansers plaats maakte: men moet ze blijkbaar niet te na komen; er zat dan ook een traag en wild onverzettelijk heidens geweld in hun langzaam draaien en stampen, als van een stok in een karnvat, en hun onvermoeibare driekwartsmaat. En tussen hen in, in de kring, danste tussen deze duivels en waaiende pauweveren aan iedere kant een klein meisje van een jaar of zes met een blauw mutsje op, onvermoeibaar. | |
[pagina 59]
| |
Een en ander werd duidelijker toen de militaire muziek zweeg, en de wonderdadige ‘Virgen de la Merced’ uit de kerk verscheen, voorafgegaan door een andere beschermheilige in het blauw, met een blinkende sabel in de smalle hand: precies gekleed als de kleine danseressen. De duivels, zo rood en woest en schitterend stampend als zij waren, hadden de heiligen uit de kerk gebeden met heidense dansen, en vormden hierna hun gevolg; met dezelfde pracht en gevaarlijkheid. Een chaos van stof en duivelse danskracht trok langs de kramen met kerkkaarsen, dampende vissoep, zilveren amuletten en gebraden varkensvlees, zo stampend dat zelfs de vliegen wegvlogen van het vlees en de straathonden wegkropen in de duisternis der huizen. En daarboven, al naar het vorderde, verscheen in licht en schaduw van daken en muren, de hoog gedragen wonderdadige maagd; daarvoor en daar achter de menigte van het kaarsen dragende volk met de duistere walmende kaarsvlammen, de af en aan stampende vervaarlijke dansers, en in hun midden het zalig dansende kleine, blauwe meisje, wervelend omringd met de dieren en hun kleuren, geel, groen, rood, blauw en vurig goud. De maagd die, naar ons gezegd werd, een schutspatrones der wapenen is,Ga naar eindnoot1 droeg op de rug het wapen van Peru: dat is in drie kwartieren de lama, de groene boom, en de strogevlochten hoorn des overvloeds, waaruit gouden munten vallen. Over de van houtvuur en kookpotten wemelende markt naar boord gaande, zagen wij de slangentemmer bezig een gevlekte panterkat te vertonen, die er even sierlijk als slaperig uitzag. Men verkoopt op die markt ook vele kruiden, benevens kalebassen en schoon weefsel. In de koopwaar is nog steeds een zekere Inca-stijl te bekennen, of tenminste een eigen Peruaanse stijl; behalve natuurlijk in de spiegeltjes en plastiekjes... Wij schaften ons drie aardewerkstieren aan, van een vinger lang, maar gewelddadig groot, benevens enige paarden; en als amulet een zilveren kookpot en een zilveren hart... Het zal wel dit laatste zijn geweest, dat ons de das om deed en waarbij wij gerold werden ten koste van f 8,70 aan papieren geld. Maar wat zou dat: wie de bruiloft van Kamacho of een fiesta in Payta beleeft, kijkt niet op een stuiver; dat is onbetaalbaar. Gelijk alle gelukkige uren... |
|