donkere netten, en de gele-oliegoedkabouter was gezeten op zijn vaatje om de reep in het ruim te vieren. Het regende een beetje, en de eerste vis kwam, de kop opgehangen in het warrig en mazig net, aan boord. Stijf, star, blauwzilver en dood; het waren, verdorie, makreeltjes...
Het eerste net was bijkans star van makreel, niet veel, maar genoeg voor kwade voorspelling. Want waar men makreel vangt zit er gemeenlijk niet veel haring.
De donkere netten kwamen binnen, nu en dan met een glinstering van vis; maar het was weinig; het is een slecht, een zuinig jaar. Ik hoorde achter mij, in de stuurhut, de schipper aan de radio, die kraakte in Babelsespreekverwarring, en hij zei met een ietwat troosteloze stem: ‘Hallo, hallo, Jupiter, Jupiter... Hier niemendal. Hier niemendal...’
Het antwoord over de radio was al evenmin vrolijk: ‘Eén kantje, twee kantjes...’
Een slechte nacht..
Ik ging aan dek. Daar lag een haring: vers uit de zee, stervend en spartelend, met de weerglans der diepte op de schubben, lichtgoud, groenachtig, blauwzilverig, kleuren van nacht en glinsterlicht. Ik hoorde de stem van de man aan het want... ‘en weer een trekjéé..., en weer een trekjéé...’, en er sloeg mij een makreel voor de voeten, ook vers uit de diepe zee, plat op het dek. Zwart en groen metaalblauw getijgerd op de rug, de buik van een zacht zijden vel, parelmoerglansrijk, purper, roze, blauw, groen en met een vlek helder rood bloed achter de kieuwen.
‘... En alweer een trekjéé...’
Ja, daar kletste er weer een haring aan dek, wonderbaarlijk rijk geschubd. Geen zeemeermin, geen dochter der zeegoden, kan schoner glans van pailletten dragen dan zo een stervende haring, en al evenmin enige dame in avondtoilet; men gaat in die wereld van onder zee wel zeer prachtig gekleed, dacht ik. En het is merkwaardig: die snelle roofvis, de slanke makreel, met zijn gladde huid, sterft zeer spoedig; hij krimpt een keer en is dood; de haring echter, gewapend met schubben van dukaten - goud en groenachtig en donker goud - lijkt als het ware een rustiger en minder zenuwachtig, stoerder, ik zou haast zeggen, burgerlijker vis: hij heeft een taaier leven, hij sterft moeilijker en langzamer.