| |
| |
| |
Cosas de España
| |
| |
Barcelona, Vorstin der Zee
De zee glimt in de nacht, en is als glad gepolijst, zwart marmer. De duisternis van een berg ligt voor de boeg; men ziet het zwevend wit licht van de vuurtoren, glad over het water, ruig langs de bergwand, begroeid met schimmen van bomen. Het is telkens weer of het licht hangen blijft tussen de donkerte der cipressen, of het strijdt met de schaduwen der duisternis. Daarin ziet men telkens weer, tussen en achter de rijen cipressen, een ontelbare menigte witte gedaanten, die er schijnt te dwalen. Maar bij een volgende verlichting ziet men beter: het zijn grafstenen. Het is één ogenblik of de doden zijn opgestaan uit hun graven in wachtende menigten, in witte kleren. Het is één ogenblik, in het zwevend licht, of de wereld voorbijging, en de dag der opstanding gekomen is.
Maar het is slechts, met duistere bomen en witte grafstenen, het kerkhof op de berg Montjuich, die de haven beheerst van Barcelona. In de oude vesting die zich daarop verheft zijn er vele doden gevallen, van alle partijen, voor het heil van Spanje.
| |
De Ramblas
Als men vroeger te middernacht in Barcelona aankwam, ging het werelds vertier eerst goed beginnen: men kon onder de bomen op de schel-verlichte Ramblas kopen en zien wat men wilde: kanarievogels, anjelieren, grafkransen en slechte meisjes in alle kleuren, jonge hondjes en gebakken inktvis. Dat duurde zo tot een uur of drie, vier. Nu daarentegen is het er 's avonds laat uitgestorven; zelfs geen schoenpoetser. Vroeger echter was er niemand te spreken voor des ochtends een uur of elf; thans gaan de zware ijzeren hekken en luiken van de winkels om negen uur op. Vroeger een waterkant van zeemansplezier, danstenten en huizen van vermaak. Een schip moest dringen om een plaatsje aan de kade te krijgen. Thans is de haven leeg, er hapert iets in het wereldverkeer met Spanje.
Op de Ramblas verkoopt men nog steeds rode en roze anjelieren en gele kanarievogels, en jonge hondjes. Dezelfde walgelijke, dikke heren zitten nog steeds, en even zelfgenoegzaam, achter het venster van het aanzienlijkste café, en nog steeds met de geëmailleerde speldjes en insignes van hun machtige partijen in het knoopsgat. Een paar honderd meter achter hun rug ligt nog altijd de barre buurt van Barcelona,
| |
| |
de Barrio Chino. Vroeger stonk het daar van armoede en verderf, meloenen en roodgepeperde worst; een vierkante kilometer schelverlicht leven onder hoge donkere daken. Het mag niet verzwegen worden dat aan de kraam met uitgebeende kip de porties maar klein zijn: ranzige olie en zweet, en zonde. Het hart keerde u om in het lijf van walging, en meer dan dat: van schaamte, dat men dit als mens van mensen zag. Dit bestaat niet meer: ik zeg niet dat men er van de straat kan eten, en dat men er geen blinden, bedelaars en bedelaarskinderen, haveloze oude wijven, gekken en verminkten ziet rondlopen. Maar het is er zeer veel beter dan het was; ik behoef er mij niet meer te schamen dat ik een mens ben, met wat geld op zak.
| |
Oud adres
Het eerste wat ik in Barcelona gedaan heb, is twee glaasjes Manzanilla drinken, als voorheen, in de Bar Andalucia. Ik dank het adres nog aan Mára Lécina. De sherry is er eens zo goedkoop en beter dan in deftige zaken, men krijgt er een best olijfje of visje uit de olie bij, en niemand draagt er één speldje van enige partij. Het is maar een volkskroegje, dicht bij de haven, men doet er altijd een ziertje koele zeewind op. Het is er altijd stikvol eerlijke liefhebbers; men hoort er spreken over geld, liefde, en stieren (in de gezegde volgorde), en zelden over politiek...
Aldus gesterkt heb ik mij naar de markt begeven, en de bedelaarskinderen drie speldevisjes en een gebakken aardappel achtergelaten. De markt van Barcelona is zo rijk als eens. In witmarmeren fonteintjes liggen er de blanke reepjes zoutevis te weken; mijn geliefde inktvisjes liggen er te glimmen op manden vol glinsterend ijs, de kleine en de kanjers; er is een weelde van vis, van speldevisjes met kraaloogjes bij de duizend, van zeemonsters met haaiegebit, van rode zeebaars, stapels purperen en stekelige waterwezens, vaten sardines, bergen van rode garnalen en zwarte kreeften; schelpdieren bij manden. Olijven in alle soorten, de groene, de zwarte, de bruine, de gemarineerde, de met ansjovis gevulde.
Er hangt vlees te koop voor een leger, er zijn levende en dode kippen, duiven, patrijzen, het grijs konijn hangt er naast de grauwe haas, op rijen. De kazen staan er bij torens; de goudbronzen granaatappels liggen er naast de violette knollen der aubergines, waarop Sancho Panza zo gek was; de zilveren, vergulde kleine druiven waar de vos
| |
| |
van Lafontaine niet bij kon, hangen in guirlandes, de risten witte knofloken omlijsten de winkelkramen van dak tot voet; er ligt bloederige lever naast manden hazel- en okkernoten, kastanjes en amandels, en vuurrode pimientos, witte eieren en gouden honig. Het is een markt uit de Duizend-en-een-nacht; geurend naar paddestoelen en een pootje, een vleugeltje, een hoopje afval, een eenzaam levertje. En het brood is te koop bij de vrouwen van de zwarte markt. Het leven is duur, in Barcelona, en het brood schaars. Maar de markt wemelt van volk, tot zeven uur 's avonds.
Goed, het loopt thans tegen de klok van achten. Er moet gegeten worden; men schuifelt door de dichte menigte naar zijn adres (over de Spaanse keuken een ander maal). De rode trams razen nog altijd even levensgevaarlijk de helling der Ramblas af, de geel gelakte taxi's draaien nog altijd even dicht om u heen als een goede stierenvechter om de stier draait; maar plotseling is alles stilstaand: er gaan twee lege lijkkoetsen voorbij, de een zwart, met goudversierde stijlen en een zwart en goudversierde hemel daarboven, de ander klein en wit met gouden spiralen en gouden bloempjes, en een witte hemel: een kinderkoetsje. De kisten moeten er in te pronk hebben gestaan, open voor het gezicht. Er is niets verborgens aan de dood, in Spanje; het is een andere dood dan in de rest van Europa, veel meer een gebeurtenis die nu eenmaal het einde van het leven is, een fataliteit, gelijk voor een ieder.
| |
Praag...
Ik dacht, mijn weg banende naar de Casa Juan, waar ik inktvisjes uit de olie hoopte te gaan eten, aan het verschil tussen deze mensenmenigte en die in de stad Praag, enkele maanden geleden. Het verschil is niet licht te beschrijven. Misschien, dacht ik, is de trage, hopeloze en grauwe mensenmenigte die langzaam door de straten van Praag gaat, te vergelijken met een vale, slijkerige rivier: er is haast geen verschil tussen de ene mens en de andere, het is een menigte grauw water van mensen, van zee, een kudde lamgeslagen. Hier echter, in deze grote stad Barcelona denk ik in de menigte aan snel water dat rinkelt over de kiezelstenen.
Iedere Spaanse mens is een zeker iemand, een afzonderlijke persoonlijkheid, een vrije en harde steen, die botst en klinkt en stoot tegen duizend andere. Ik heb u daarmee gezegd dat de Spanjaard, ook in de
| |
| |
totalitairste staat, een geboren individualist is; iedereen een partij op zichzelf. En dit, bedacht ik mij: is zowaar wat de wijze heer Salvador de Madariaga gezegd heeft toen hij als de twee elementairste eigenschappen van Spaans karakter de zin voor separatisme, voor eenzelvigheid, en de zin voor dictatorschap, voor heerszucht noemde; twee zaken die verwant zijn, want de eenzelvige is van nature een heerszuchtig, eer dan een sociaal mens.
Daar was ik, zowaar, haast in de politieke bespiegelingen verzeild... Ik werd gered door een kakelbont plakkaat, vermeldende dat er zondag stierengevecht zal wezen. Ha! dat wordt dan mijn honderdste stier, dacht ik, en ik stak de Rambla Sta Monica levensgevaarlijk over. Aan de andere kant rook ik de Casa Juan reeds, nog voor ik het zag: de geur van ziedende olie. Er zouden dus inktvisjes zijn, of iets anders, even goed.
Er is een oude copla die zegt
Als men aankomt in Barcelona
Vaart men aan een kerkhof voorbij.
Als men er weer voorbijgaat,
Dan wou men dat men er lei.
Maar dit is uit de tijd dat Barcelona nog een feestelijke, en een gevaarlijke stad was voor verliefde harten en zeelieden met gespekte zakken. Het is thans arm, levendig en prachtig. Een vorstin der zee, in niet al te fortuinlijke dagen. Ik ga mijn troost zoeken bij een inktvisje.
|
|