spoeden en het actueel kraken van de politieke gebinten, tenzij door een plotse watersnood of stremming in het sociaal bederf. Er was in hem eer een schroom, ja een duidelijke schuwheid voor de mokerslagen van de actualiteit, die de geboren journalist enthousiast of strijdlustig naar zijn pen doen grijpen. Bij een andere gelegenheid zal ik de dichter bespreken, die op ogenblikken van diepe kneuzing een onvervangbare stem had, prachtig van woorden en spanning. Tweemaal de ruggegraat van dichter gebroken, omtrent de jaren 1945, waarvan hij zich nooit meer herstellen zou, werd hem door de trouwe Elsevierfamilie de gelegenheid geboden om zich op geliefde gebieden terug te trekken: op reis in Spanje en Engeland, in Nederland en Vlaanderen, naar levendige havens en bloeiende eilanden, naar kerken en kathedralen, naar oude slagvelden en nog andere markten, op zee, bij dichters en zigeuners, bij koks en tafelkenners. Geringe oogst van actualiteiten verrukkelijke laatste bloei van de broodboom, waarvan wordt gezegd, dat hij tien jaar kan verschrompelen en al die tijd rijkere vruchten dragen dan twintig andere goede bomen bij elkaar. Gedurende de tien jaar van zijn neergang schreef hij uit liefde voor zee en land nog tal van bladzijden, waarvan de weerga in romans en letterkundig tijdschrift nauwelijks is te vinden, - omdat zij de ontboezemingen zijn van een zeldzaam geconstitueerde persoonlijkheid, vurig en minzaam, kunstenaar waarin de mens volledig is opgegaan, die zich deelgenoot voelde van de volksgeest. Antoon van Duinkerken heeft scherp opgemerkt, dat hij een voor-oordeel had: te vertrouwen in de mededeelbaarheid van het zuivere en hoogste naar beproefde en eenvoudige standaarden. Hij keerde zich af van duistere esthetische en intellectuele theorema's. Men verweet hem, dat hij in de domme belijdenis van het levensinstinct bleef steken. Hij schoof nog wat meer op naar de stellingen van
Molière en Villon om aan te voeren: rijker dan het rijkste intellect en de subtielste abstractie is het leven. Hij verdichtte vertellingen en kleine romans. Hij had er vrijwel geen aanleg voor. Maar wat hij, met zijn hart van lofzanger, van het leven aflas is één verkwikking en bloeiende stijl.
‘Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet.’ Hij zwierf over zijn land. Het gaf hem het soepelste proza in dat in het Nederlands is geschreven. Hij getuigde met verbazende natuurlijkheid van de ontroering, die een vrouw, een hoge sprong water, een stortvloed zonlicht of duisternis hem schonk. En die ontroering, met een korte illusie op tijd of eeuwigheid, op God of de Bijbel, vermocht hij de waarde van het tijdeloze te geven.