Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 398] [p. 398] Ballade van den watersnood De zee ontziet geen mens, geen land; Een stem spreekt, en de dijken breken, En, machtiger dan vele preken, Raakt die stem hart en ingewand: Eerst als de kracht ons is bezweken, Is het ons weer een keer gebleken, Dat wij zijn allen in Gods hand. Nooit zijt gij beter, Nederland, Dan als de dijken staan op breken, Als er naar hulp wordt uitgekeken Uit eigen en uit hemels land; Dan is ons steeds opnieuw gebleken Het wilde water als een teken, Dat wij zijn allen in Gods hand. Dan is het schip van staat bemand En onverwachts bekwaam gebleken, Dan buigt de mast zonder te breken; Dan is de storm een afgezant, Die ons geweldig toe kwam spreken, Dan is de kans nog niet verkeken, Dat wij zijn allen in Gods hand. Prince: Heer God, wanneer de dijken breken, Van Halsteren tot aan Cadzand, Leren wij u opnieuw te smeken, Erkennend uwen afgezant: - Maak straks de leeuwerik weer wakker, Die zingt boven herstelde akker Dat wij zijn allen in Gods hand. Vorige Volgende