Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 383] [p. 383] Ballade die Villon schreef voor een pasgehuwd edelman, om te zenden aan zijn bruid, die hij op den degen veroverd had. Au poinct du jour, que l'esprevier se bat... Vroeg in den dag, en als de valk wil vrij Wild van de vreugd en edel in zijn streven, Maakt hij gerucht en slaat de vleugels blij En krijgt zijn vlees, en gaat ten hemel zweven; Zo wil ik u al mijn begeerte geven Van harte blij, omdat wij samen zijn, Want zo staat het in Liefdes boek geschreven; Dat is het toch, waarom wij minnaars zijn. Vrouw van mijn hart, dat zijt voortaan vast gij Geheel en al, tot ik ben dood gebleven. 'k Ben bitter als laurier, geloof het mij, Maar ik ben groen als de olijf gebleven; Neem mij toch als ik ben, zo is mijn leven, De wereld wil wel dat ik zo moet zijn: Ik wil wel graag, maar leer mij hóe te geven; Dat is het toch, waarom wij minnaars zijn. En, wat méér is; komt soms de dood voor mij Door noodlotswil, die grillig is als 't leven, Wees dan uw plaagziek oog vol medelij, Zo blauw als wolken aan den hemel zweven. En hoedt het zaad dat ik u heb gegeven In uwe schoot, als 't míjn vrucht blijkt te zijn. God heeft gewild, dat 't zo zou doen en leven; Dat is het toch, waarom wij minnaars zijn. Princes, hoor toe: - wat u hier staat geschreven: [pagina 384] [p. 384] Dat dit mijn hart van u vervreemd zou zijn, Dat kan niet meer; wil mij het zelfde geven: Dat is het toch, waarom wij minnaars zijn. Vorige Volgende