Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 365] [p. 365] Jacob en de engel VI Nieuwe copla's [pagina 367] [p. 367] Nieuwe copla's De liefde van deze gitana Kan ik maar niet verstaan, Want de ene dag mag ze mij gaarne En de ander ziet zij me niet aan. Hoeveel liever met jou, lief, Oorlog en eeuwige strijd, Dan vrede met een ander, Die zegt dat zij me graag lijdt. Zeg mij eens liefje, mijn lief, Hoe kan dit mirakel bestaan Dat ik aan zo slanke boom Zo grote bloemen zie staan? Ay, liefste dorst van mijn hart Wat drink ik een bittere bron, Ach, had ik het maar geweten, Voor ik te drinken begon. Als vroeg in de morgen de rozen Schitterend met de dauw staan, Zie ik bij het ontwakend licht Zo gaarne een roosje bedauwd aan. Ay, er zijn bergen en bossen Waterval en rivier Maar wat zal ik gaan dwalen? In mijn hand heb ik het hier? Ay, er is zijde en satijn En roze en donker fluweel, [pagina 368] [p. 368] En als men die pracht afdoet Vindt men eerst het waarste juweel. In de nacht dat gij waart mijn laken, Lieveling wit van het maanlicht, Hoorde ik honden blaffen En zag ik uw gezicht. - ‘Liefste, ik heb zo lief...’ Zei je eens in den nacht, toen je sliep, En je begon me te haten Toen ik je wakker riep. Ay, tien jaren na mijn dood, Als ik ben van de wormen gevreten, Staat nog op mijn gebeente geschreven De naam van wie ik was bezeten. Lief nachthemd aan mijn lichaam, Ik was u niet meer met water, Want ik was u met de tranen Die altoos mijn wangen weer langs gaan. Zij stierf en op haar gezicht, Legde ik een zakdoekje neder Opdat de aarde niet raakt Mond die ik kus nimmer weder. Vorige Volgende