Verzamelde gedichten(1970)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] Twee sonnetten voor Calderóns ‘La dama duende’ Sonnet van Don Juan Der sterren licht en de eer van ons geslacht erken ik boven mij, - verder geen wet. Streng, als mijn vader 't sprak, is míjn gebed: God schenke mij, en ik mijn koning kracht. Zo droeg ik van zeer jongs af aan een zegen: geen vrees te kennen, noch vernedering; ik was mijn eigen meester, waar ik ging: Mijn hart vertrouwde God, mijn hand mijn degen. En thans, thans stort het alles in elkander, ik dien niet langer God, ik dien een ander, ik werd een slaaf der wereld, Beatrix, en gij zijt mij de wereld. 'k Vraag geen medelij. Ik zwijg. Ik zeg u enkel dit: 'k Verdraag zelfs niet van u, dat ik thans ketens draag. [pagina 145] [p. 145] Antwoordend sonnet van Doña Beatrix Denkt gij, dat ik een vrouw ben, en die keten niet ken, en niet diezelfde keten draag! Als ik een voet verzet, een hand te roeren waag, voel ik wat gij voelt, weet 'k wat gij moet weten. Ook ik ben in die macht, Juan, ik voel mij branden; 'k Verteer in 't vuur en strijd en blijf verteren, maar 'k weet terzelfder tijd dat tot Gods ere 't een loutering is, waartoe wij saam verbranden. Ge ziet me onrustig na, als 'k rustig ga. En toch beef ik, bij iedere van mijn schreden; weet gij dan niet, dat waar ik ga of sta, ik zonder u ben als een lege schede, weerloos, en zonder staal. Ach, van den eersten dag heb 'k u bemind, van dat ik 't eerst u zag! Vorige Volgende