Vae victis (Wee den overwonnenen)
(1940)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
De donkere bronzen Romeinsche wolvin voedt aan haar rijke borsten twee bronzen kinderen, Romulus en Remus, hoog op een witte zuil, die in bronzen letters vijf namen draagt, vijf dooden uit vijf en veertig gevangenen achter de muren, die door het geboomte schemeren. Het inschrift luidt: ‘Zonen van Italiaanschen grond, leden van geheime genootschappen, buiten de Oostenrijksche wet gesteld en op Italiaanschen bodem als carbonari ter dood veroordeeld.’ Links daarvan, bekroond met vijf Italiaansche adelaars, een korte zuil met de woorden: ‘De roem der grooten is het licht der nazaten.’ Rechts daarvan een zelfde korte zuil, die zegt: ‘Zij zijn gestorven, doch zij leven voort’. Dit is het wit monument, onder de muren van den heuvel Spilberk, voor zekere Italianen die een eeuw geleden streden voor de bevrijding van hun vaderland uit vreemde overheersching. Het staat in Brünn, de tweede stad van het protectoraat Cechië en Moravië, waar zij gevangen zaten. Waakzaam kijkt de moederlijke wolvin de wereld | |
[pagina 53]
| |
in; zij kijkt in het stille groen en daar, op een bank, zit in den koelen morgen een Cechische moeder en voedt haar kind. De heuvel Spilberk huisvest achter zijn muren thans Cechen, die streden voor de bevrijding van hun vaderland. Parodie der historie!
De officieele beschrijving van den burcht, in de Duitsche taal uitgegeven, zegt onder meer: ‘In den Kriegsjahren 1914-1918, in der Zeit der gröszten, auf allen lastenden Drückes, wurde der Spielberg neuerlich als Staatsgefängnis verwendet, woselbst viele Cechen als “Hochverräter” interniert waren. Der Eintritt in die Kasematten wurde untersagt, während des Kriegs durfte man offenbar nicht hören, wie nach der Schlacht am Bílá Hora, 1620, Böhmische Freiheitskämpfer, nach der groszen französischen Revolution, 1789, französische Patriotten, in den Zwanziger- und Dreissigerjahren des vorigen Jahrhunderts italienische Karbonari, unter ihnen der Dichter Silvio Pellico, und nach dem Krakauer Aufstande des Jahres 1845 hunderdfünfzig Aufständische | |
[pagina 54]
| |
ursprünglich zum Tode verurteilt, in den unterirdischen Kerkern des Spielberges smachteten.’ ‘Und doch kam auch in die Kasematten während des Weltkrieges neues Leben und dies geschah, als der Militärarrest nicht ausreichte um die Cechischen “Zerbrecher” aufzunehmen, und manche derselben in den oberen Gewölben der aufgelassenen Gefängnisse untergebracht werden mussten.’ Men kan, een van de donker gehelmde Duitsche schildwachten den weg vragende, velerlei op den Spielberg bezichtigen: niet de nieuwe cellen, maar wel de oude, en het klein museum der Carbonari, de cel van Silvio Pellico, de donkere kast met linten van kransen in vele kleuren, waarop men namen leest als Masaryk en Benesj, in gouden letters. - En het museum van Cechië's bevrijding? - Dat is overgebracht naar Praag.... Hm. Als men in Praag het museum der Cechische bevrijding wil bezoeken, is het gesloten. Er staan een paar zwartgeteerde stukken geschut, op een leege binnenplaats. In de cel van Silvio Pellico, den patriot, is weinig | |
[pagina 55]
| |
te zien: een brits, zwarte oude handboeien, een lamp en een kast met uitgaven in alle talen van zijn wereldvermaard boek: ‘Mijn gevangenissen’. In het zaaltje daarnaast hangt een oud, vergeten document, in lijst, waarin Oostenrijks keizer waarschuwt tegen de gevaarlijke Italiaansche genootschappen: ‘Dezelfde vaderlijke voorzorg van den landsvorst heeft thans beslist, dat de niet minder gevaarlijke’.... Het papier in de lijst is op, de rest staat aan den anderen kant.
Men daalt den heuvel weer af: het Cechische kind tegenover de wolvin en de adelaars slaapt en de moeder leest de krant. Brünn heeft dertig procent Duitsche inwoners, Praag vijf procent. Daarom hangt Brünn straat naast straat vol hakenkruisvlaggen, het Cechische theater mag er slechts twee dagen per week spelen, vele der nieuwe scholen zijn voor het Duitsche onderwijs gerequireerd, sinds het de tweede stad is van het protectoraat Bohemen en Moravië. | |
[pagina 56]
| |
Een stad vol Duitsche soldaten, waarin men moeilijk den weg kan vinden, want vele straten zijn herdoopt: de Masaryk-straat heet Hermann Göring-Strasse, de Wilson-straat heet Stationsstraat, het plein bij de Thomas-kerk heet Adolf Hitler-Platz; de Hus-boulevard, eens genaamd naar Cechië's geestelijken bevrijder, heet Horst Wessel-Gasse. Aangezien de bordjes twee-talig zijn, leest men: Hermana Góringa Třida, Adolfa Hitlera Náměsti, Horsta Wessela Ulice. Brünn is de hoofdstad van Moravië, een boerenland met lange heuvels, waar de velden aan stoppels staan, de oogst moest 15 Augustus binnen zijn; met lange wegen, waaraan hard gewerkt wordt door Cechische wegwerkers, gespierd en bruin als galeislaven, ze moesten 15 Augustus klaar zijn; met donkere bosschen en oude burchten, sinds eeuwen. Er hangt onweer over, wolken vegen er over de wereld met een sleep van nevel, van de stortregens glinstert het bosch. Als men hier ergens, in een stadje, zijn sigaretten koopt en met een mark betalen wil, kijkt de verkooper u aan: - Hebt u misschien kronen? - Is Duitsch geld niet goed? - Jawel, maar er is zoo- | |
[pagina 57]
| |
veel valsch bij. Wij kennen het niet, en men heeft ons den laatsten tijd vaak bedrogen.
- Als ge daar komt, op de grens van Slowakije, zei de heer X.Y.Z. te Praag, - praat dan in Pietersberg eens met boer Jansen.... Boer Jansen zit langs den weg en hij schraapt den steel voor een griep schoon. Men laat hem een visitekaartje zien. Boer Jansen neemt u eens langzaam op. - Het is goed, zegt boer Jansen en hij scheurt het visitekaartje aan snippers en stopt het onder den grond, tusschen het gras. - Welnou, de aardappels raken hier al op, en het vleesch, en de boter. Er ligt daarginder een man of vijfduizend Duitsch volk en er komt meer. - Hoeveel Duitsche inwoners zijn er hier? Omdat de straatbordjes in twee talen zijn....? - Twee families, zegt boer Jansen. - Hoeveel Cechen wonen er hier? - Een duizend of zes, zegt boer Jansen. - Wat is het ergste, na München? - Dat een mensch niet meer vrij is om te spreken, te doen en te denken, als u het weten wil. En de | |
[pagina 58]
| |
weg naar K. gaat daar ginds om den hoek, rechtsaf. Doet u mijn groeten in Praag, aan mijnheer X.Y.Z., hij heeft hier verleden jaar nog met vacantie gelogeerd; hij is een goed patriot. Zeg maar dat wij het nou wel weten, op het land. Het is verkeerd gegaan, zooals het gegaan is, zeg dat maar. - En de Slovaken, daar achter de bergen, die u verraden hebben, wat denkt u daarvan? - Politiek, zegt de boer. Kijk hier: wij kennen die menschen sinds duizend jaar. Mijnheeren met redevoeringen hebben ons en hen bedrogen. Wij zijn van hetzelfde bloed; zij zijn wat achterlijker gehouden. Wat is nou de zegen van de politiek? Dat een leider zijn partij soms meesleurt in avonturen waar geen mensch wat voor voelt. Waar komt het op neer? Dat ik zes zoons thuis heb, die hun eigen land niet meer vertrouwen, goed voor niks. Alle zes soldaat geweest, te kapot om goed te werken, vanwege de schaamte, die de regeering ze heeft aangedaan, door niet te vechten voor een eerlijke zaak. - En wat staat er eigenlijk in het wapenverbod: de boer op wiens akker een wapen gevonden wordt, | |
[pagina 59]
| |
wordt geacht daarvan te weten. - Nou ja. Zeg mijnheer in Praag maar dat de pacht klaar ligt, als u hem ziet.
De weg naar K. gaat onder de hoornen. Niemand weet eigenlijk waar het ligt, dat dorp. Ge moet een boerenknaapje aan boord nemen, om te hooren of het achter de tiende of de duizendste gans op den weg links of rechts aan een modderigen zijweg ligt. De huizen der dorpen zijn oranje geschilderd en blauw, witgekalkt en groen: versierd met geschilderde bloemslingers, men raakt in een vergeten hoek van de wereld. En daar ergens ontmoet men een ouden dominee van de Boheemsche broeders, God zegen hem. Het is een dorp, slik, ganzen en een snelle zomerbeek langs grauwe en gele steenen. Het is een herder van zijn gemeente, met een oude, witte zeilpet op, en een schippersbaardje. - Wel jonge man, zegt hij, na een briefje gelezen te hebben, ik zal u dat wel eens laten zien, en hij haalt een sleutel van den kapstok, in de stille steenen gang, waar een hondje u besnuffelt. | |
[pagina 60]
| |
- Kijk, zegt hij, als de sleutel heeft geknarst in het kerkslot: - Dit is onze kerk. Het is een heldere, kleine kerk, met bloemfestoenen geschilderd op de witte kalk, en eerlijke houten banken van zuiver gegreind eikenhout. - Nu moet gij weten, dat onze kerk na 't jaar 1620 wreed vervolgd is; van vier millioen Bohemers en Moraviërs zijn er maar een millioen in het land gebleven, alle Protestantsche predikers verbannen, alle bijbels en alle gezangboeken verboden, gezocht en verbrand, hun bezit op zware straf gesteld. Men noemt dit hier nog altijd den ‘duisteren tijd’. Goed, jonge man; toen echter de keizer Josef van Oostenrijk ons als Protestanten in 1781 toestond ons geloof te belijden, maar nog altijd niet naar onze eigen confessie, mochten wij ten minste een schuilkerk bouwen, en dat is deze. Er mocht geen toren aan zijn, er mochten geen kerkvensters in zijn. Eerst in 1918, na 300 jaar, konden wij ons werkelijk geloof in deze kerk belijden, en haar bouwen zooals wij wilden.
Toen wij nu, na driehonderd jaar, vrij waren | |
[pagina 61]
| |
om ramen in onze kerk te bouwen, vonden wij op de plaats waar zij wezen moesten, de vensters al uitgespaard in tegels van ongebakken klei, ze zaten vrij en klaar in den muur, achter de witkalk, al die jaren.... Onze boeren hebben zich niet verbaasd, in dit kleine dorp. Dat is altijd gezegd en overgeleverd zeiden zij: ‘De waarheid zal zegevieren’. Wij wisten wel dat de ware vensters in de kerk zaten, maar het was te vroeg om er over te praten. Dat wou ik u maar zeggen, jonge man; dat is het geloof, zegt de man met het witte zeilpetje. Comenius heeft wel driehonderd jaren moeten wachten. Alle werkelijke oorlogen zijn godsdienstoorlogen, ofwel oorlogen tegen den godsdienst. De wereld is wat verward, heden ten dage; maar met de heidenen hebben wij steeds medelijden. Op ons gemeentehuis staat de naam van Hus en zijn spreuk; zijn spreuk: De waarheid zegeviert. In onze kerk leeft ze. Wat zal ik u nog meer vertellen?
Neen, denk daar eens over na: wat valt er meer te vertellen? |
|