Vae victis (Wee den overwonnenen)
(1940)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Zeven en twintig wit steenen kruisen staan er in het grauw steenen plaveisel onder de muren van het oude raadhuis van Praag, daar zijn evenveel edelen terechtgesteld toen het land zijn onafhankelijkheid verloor, na den slag van den Witten Berg, in 1621. Tien schreden verder waaien de twee eeuwige vlammen van den Cechischen soldaat; een ieder, die ze passeert, neemt den hoed af; op elk uur van den dag staan hier enkele menschen stil, vrouwen, mannen, kinderen: dit is het symbool van het Cechië, dat zijn vrijheid heroverde na den grooten oorlog. Midden op de grauwe oude markt rijst de gestalte van Hus, den hervormer, uit een groep wanhopig volk. Een inschrift op dit monument luidt: ‘Hebt elkander lief en laat ieder zijn waarheid, gij die soldaten Gods zijt, en Zijn wet dient.’ Een ander inschrift: ‘Blijf leven, volk van God, sterf niet. Ik heb het vast geloof dat de regeering eens in uw handen terug zal keeren, mijn Cechisch volk.’ Het zijn de woorden van Hus en Comenius. En de laatste woorden mocht men eerst na den oorlog in dezen steen houwen. | |
[pagina t.o. 26]
| |
DE WONDERKLOK AAN HET PRAAGSCHE STADHUIS
| |
[pagina t.o. 27]
| |
MONUMENT VAN HUS OP DE MARKT TE PRAAG
| |
[pagina 27]
| |
Op het voetstuk staat nog een inschrift: ‘De waarheid zegeviert.’ Dit oude marktplein is heilige en historische grond voor den Cech, en om den hoek van het oude stadhuis ziet men de vermaarde astronomische klok, waar boven de teekenen van den dierenriem, de cirkels en bogen en cijfers van den tijd, op den slag van het uur een kunstig werk vertoond wordt. De apostelen verschijnen één voor één en wenden zich zegenend en vermanend tot het volk, de dood keert zijn zandlooper, een geraamte verheft waarschuwend den beenen vinger, de haan kraait, sinds honderden jaren. De krantenvrouw, die er zit, verkoopt de Duitsche bladen met vette koppen: Polen mishandelt Duitschers en provoceert oorlog. - Geef mij, zegt ge, ‘Der Neue Tag’. Het is de officieele, in het Duitsch verschijnende krant, waarin men toch veel kan lezen van wat er in het Cechische volk omgaat. - Ik versta geen Cechisch, zegt ge, - ik ben Nederlander. - Hij is uitverkocht, zegt de krantenvrouw. - Hebt u geen andere goede Duitsche krant? | |
[pagina 28]
| |
- Koop er maar liever geen, mijnheer, zegt de krantenvrouw.
Daar ergens in de buurt is een oud wijn- en eethuis, waar het stil is. Hier ontmoet men den heer Y. - U heeft de kranten gezien, zegt hij. Ik laat daar, of de Polen misdadige dingen doen, maar het herinnert mij aan de dagen, dat men zulke dingen van Praag beweerde: Het Duitsche Huis zou verbrand zijn, Duitschers gedood en mishandeld. Weet ge wat het gevolg is geweest? Toen het Duitsche bezettingsleger binnentrok, vroeg de soldaat: - waar is het verbrande huis, waar zijn de geplunderde winkels, waar zijn de graven der gevallen Duitschers? - Ze zijn er niet, heeft men hun moeten zeggen.... - Wij zijn gekomen om Duitsch bloed te wreken, zei de soldaat, niet om een vrij land te veroveren. Wij zijn eerlijke soldaten! En zij zijn spoedig afgelost, die eerste regimenten. Het garnizoen wisselt thans om de drie weken, in Praag. De Duitsche soldaat is een goed soldaat; hij heeft | |
[pagina 29]
| |
zich voorbeeldig gedragen, hij heeft zijn harden soldatenplicht gedaan. Soldaat is soldaat - Cechisch, Duitsch, Turksch, Fransch, Engelsch - hij is geen kwaad mensch, de soldaat. De Duitsche soldaat is onze vijand, maar wij haten hem niet; wij waren zelf een soldatenvolk. Wat wij haten zijn de dienaren van het geweld, de geheime diensten, het gevolg van het leger, de uitvoerders van het regime, den tros.... De soldaat kijkt uit eerlijke oogen. Men heeft hem gezegd, dat hij hier een armoedig, halfverhongerd volk zou vinden; hij vond echter een rijk land. Men heeft foto's gepubliceerd van arme Cechische kinderen, die soep krijgen aan Duitsche keukenwagens. Weet u hoe men ze gemaakt heeft? Men heeft den kinderen van een zekere school, waarvan de leiding met de Duitschers sympathiseerde, gezegd: - Kindertjes, morgen gaan wij een sprookje spelen, trek je alleroudste kleeren aan, jullie moet arme kinderen voorstellen. Den volgenden morgen heeft men gezegd: - Kindertjes, wij beginnen met bidden en dan krijgen jullie allemaal een lekker bord soep. Die kinderen | |
[pagina 30]
| |
in lompen, die soep eten van Duitsche keukenwagens, heeft men gefilmd en gepubliceerd, om te bewijzen hoe arm Cechië was.... Goed, dat doet er weinig meer toe. Het is mij genoeg, dat ook de Duitsche soldaat dit thans weet. Ge weet wat er op het voetstuk van Hus staat. Ge hebt gisteren onzen vriend X gesproken, ik sprak hem daarna; in de kringen waar men elkaar nog vertrouwt, weten wij alles van elkander. Ik geef u een voorbeeld: deze week is een van onze vrienden, een Cechisch officier, officieel zijn visites komen maken bij vele bevriende families: Mevrouw, ik hoop eerstdaags uit te wijken naar Polen, ik kom afscheid nemen. Hij is thans over de grens: niemand heeft hem verraden.
Ik ben officier geweest. Ons leger was voortreffelijk, onze mobilisatie heeft de wereld verbaasd doen staan; daarna is München gekomen, een slag, dien wij niet verwachtten. Het heeft mij dit geleerd: het is niet moeilijk bereid te zijn, de eerste dagen. Het vergt echter de taaiste kracht en een oneindig grooter beheersching bereid te blij- | |
[pagina t.o. 30]
| |
HET GRAF VAN DEN ONBEKENDEN SOLDAAT VOOR HET PRAAGSCHE STADHUIS
| |
[pagina 31]
| |
ven, wanneer men merkt, dat een regeering achter uw rug aarzelt, onderhandelt, vreesachtig is en karakterloos. Wij hadden, recht tegen München in, moeten bewijzen, dat wij een volk waren; niettegenstaande alles. Wij hebben alleen andere ministers gekregen, andere toespraken; dàt bracht ons, waar wij nu zijn: in slavernij. Er zaten te veel wielen en wieletjes in onze regeeringsmachine, er was te veel kans om er zand tusschen te strooien: in tijd van oorlogsnood moet er geregeerd worden door het hoofd der regeering en den generalen staf; al het andere brengt verlies van tijd, verderf van openbare stemming, angst, aarzeling, en het gevaarlijkst van al: onzekerheid.
Ga Zondag naar Domazlice: ge zult er een katholieke processie zien, die u zien doet hoe de Cech zijn land nog liefheeft. Ga naar Tabor, de oude stad der Hussieten en ge zult er leeren hoe sterk een volk kan zijn, als het strijdt voor zijn geloof, onder sterke leiders, en hoe het vervalt als het gaat strijden over punten van theologie en | |
[pagina 32]
| |
politiek. Ga naar Brünn, waar de Duitschers 30% der bevolking uitmaken en ge zult zien wat dat beteekent; ga naar de Slovaaksche grens, naar de oude Protestantsche gemeenten der Boheemsche broeders: overal zult ge het Cechische volk vinden in zijn helaas te laten strijd voor de vrijheid. Ga 's morgens vroeg naar de kerken. Nood leert bidden: ge zult ze vol vinden, nooit waren ze zoo vol. Spreek niet met leiders van groote banken en bedrijven: hun belangen staan op het spel. Wij zullen veel van onze Cechische patriotten verliezen en hèn vermoedelijk.... Ga niet naar de rijke boeren, waar men de koeien melkt in modelstallen: zij hebben, om hun bezit te redden, hun vaderland verloochend. Ga hier vanmiddag eens op de markt kijken en wandel vooreerst eens dien modewinkel op den hoek in, koop er een zakdoek, want meer is er niet te koop, en ga het Jezuskindje van Praag zien en wie er voor knielen. Vaarwel, vanavond ontmoet ge den heer Z., ge weet waar. En beloof mij één ding. Ik weet, dat de wereld ons voor lafaards houdt, omdat wij niet vochten. | |
[pagina 33]
| |
Wij vochten niet, omdat onze regeering niet deugde. Zorg dat de uwe wel deugt, houdt uw vuist stijf, heb afschuw van ieder politiek geredekavel en mocht het noodig zijn: vecht! Verweer u! Wij hebben het niet gedaan: ge ziet en ge zult zien wat dat beteekent. Vergeet vooral niet: de geestdrift der mobilisatie is kort en heftig; maar op het taaie uithouden, het niet wijken voor binnen- en buitenlandsche zenuwsloopende, alarmeerende geruchten, verkeerde maatregelen, verderfelijke zwakheden; daarop komt het aan....
Het is later op den middag, het regent over Praag. In dien naargeestigen motregen nadert een mensch de oude markt weer. Ze is vol vlaggen en vaandels: de Hitler-jeugd van Saksen en Silezië marcheert door Praag en maakt parade op Praags heilige en historische marktsteenen, nagenoeg evenveel vaandels als jongens. Daaromheen, in het recht vierkant staat een dunne rij Duitsche burgers achter een gelid Cechische politie, man aan man; in de hoeken der markt staat nog eens honderd man politie. | |
[pagina 34]
| |
Op het donker monument van Hus, boven de kleine bloempotjes Cechische bloemen, zijn een paar knaapjes geklommen, met fotografietoestellen. Trommels roffelen, muziek speelt, achter het politiecordon is de markt zoo leeg als een uitgeblazen eierdop; er staan een paar Cechen op de stoep van de Sint Nicolaaskerk, een vader neemt zijn nieuwsgierig kind mee een straat in: kom mee, kind, dat is niet goed om te zien. De officieele toespraak dondert door de luidsprekers, hier op de oude Cechische markt, later op het Hradschin: - In dieser Stunde, da ich euch auf historischem Boden in der alten deutschen Reichsstadt Prag begrüssen kann, erfüllt mich Stolz und Freude. Wenige Monate sind es seit an dieser Stelle die Fahnen unserer herrlichen Wehrmacht aufgepflanzt waren, wenige Monate sind es seit auf dem First der deutschen Kaiserburg Prag vor unseren Augen die Standart des Führers hochging. De zeven en twintig witte kruisen staan in het grauw plaveisel, de twee eeuwige vlammen waaien achter den spreker; Hus staat op zijn voetstuk, vanwaar Duitsche padvinders fotografeeren. | |
[pagina 35]
| |
Men marcheert af. Ook de Cechische politie marcheert af: welgeteld tweehonderd man, in gelederen van drie, achter houten en ijzeren gezichten van officieren, tweehonderd gezichten met een grijns. Men heeft bij deze demonstratie om en nabij evenveel politie als toeschouwers in het geweer moeten roepen. Er hingen enkele hakenkruisvlaggen op de markt, weinige. Praag is 5% Duitsch. Men ziet het.... Als men nu, om zich wat te vertreden, en eens na te denken over de mededeeling dat Praag een Duitsche stad is, de Karelsbrug weer overgaat, naar het Hradschin, komt men een oud Duitsch huis voorbij; de boog der poort draagt een diepgehouwen Duitsch inschrift: WIR BAUEN HIER VESTE En in den steen, scherp gehouwen, staat het jaartal 1710.... Als men het weten wil: de kathedraal van Sint Vitus werd in 1334 gothisch herbouwd door een Noord-Fransch meester, Mathieu van Arras; Jan van Bohemen, die werd opgevoed aan het | |
[pagina 36]
| |
Fransche hof en die viel in den slag van Crécy, heeft bruggen doen bouwen door meester Willem uit Avignon; keizer Karel zijn zoon, gehuwd met Blanche de Valois, deed het Hradschin herbouwen ‘ad instar domus regis Franciae’, of te wel naar het Parijsch voorbeeld van Lodewijk den Heiligen zijn paleis, en dat van Philips den Schoonen ‘dans l'île de la Cité’. Oude banden binden Praag aan Parijs, ten minste even sterk als aan Duitschland.... Maar waarom zou men strijden met namen en jaartallen? Wie acht Praag Duitsch?
Men kan kort zijn, bloed spreekt feller dan woorden. Des avonds zit men eenzaam, een vreemdeling, in hetzelfde kroegje. Niets dat u deert, ge wilt vrede, rust. Wat wilt ge eigenlijk? Ge wilt Nederland, in Praag. Vrijheid en vrede, te midden van onvrede. Daar gaan de trommels aan, buiten op straat, triomfantelijk spelen de fluiten, de Hitler-jeugd marcheert opnieuw voorbij. Enkele minuten lang - lange minuten - hoort men die muziek, | |
[pagina 37]
| |
alle gezichten zijn verstard, hard, versteend, een minuut, en nog een minuut lang. Wil men den Cech vandaag begrijpen, dan is het of op den Dam de Hitler-jongens zijn opgemarcheerd, of Amsterdam tot een Duitsche stad verklaard is, of er van het balkon van het oude paleis gezegd is, dat Amsterdam een Duitsche stad is. Buiten op straat gaan de trommels voorbij; men moet een kroeg vol volk hebben zien verstarren, om te weten wat het beteekent, vreemde trommels op straat.
- Ik weet wat ge denkt, zegt de heer Y. - Ja? Hij heeft gelijk. Men denkt als Nederlander, onverbiddelijk en als in een visioen: Spaansche trommels. Het is niet anders, het is niet weg te praten, het is waar tot in merg en been: zoo hebben de Spaansche trommels geklonken in de straten van Alkmaar en Enkhuizen, van Utrecht, Bommel, Zierikzee en Brussel, eer het begon. Ik kijk den heer Y. aan, de heer Y. kijkt mij aan. | |
[pagina 38]
| |
Wij hebben elk twee heldere harde tranen in onze oogen, hij is een Cech, ik ben een Nederlander; wij zijn twee menschen. - Wij hadden...., zegt hij. - Wij zullen...., zeg ik. - God zegen uw volk, zegt hij. |
|