| |
| |
| |
Onverwacht gesprek met de tabaks-Indiaan
Een wonder zit in een klein hoekje.
Gezegde
LAAT in de avond, ik hoorde de klok al twaalf uur slaan, toen ik mij weer eens betrapt had op een der duizend gebreken die een roker bezit - ik had, verdiept in een boek, niet de nodige zorg aan de sigaar besteed, en zij brandde daarom slecht en smaakte, mij terecht straffend, nog slechter - maakte ik het kistje weer open en nam met de beste voornemens een nieuwe.
Het deksel stond open, en ik verdiepte mij een ogenblik in het schone strandlandschap met palmen, aan de oever van een gladde zee met een enkel reepje luie branding en een langzaam dampende vulkaan in het verschiet
| |
| |
en bezag de Indiaan die op een baal tabak gezeten en geleund tegen een vat tabak, niet de minste notitie nam van de zeer schone en welgevormde Indiaanse, die aan de andere kant van het vat, eveneens op een baal tabak gezeten, eveneens een zwarte sigaar rookte. Of het een zware sigaar was viel niet te zien, want de prent op het deksel was geheel en al in zwart en wit.
Welk een wijs man, dacht ik. Want hoeveel eeuwen zit hij, of was het zijn grootvader, of is hij zijn eigen grootvader, daar nu al op deze en andere sigarenkistjes-deksels, en rookt in een vrede die Adam slechts kende in het Paradijs, altijd dezelfde en eeuwige sigaar, terwijl ik, dwaze mens, meestal te haastig en onrustig de een na de ander in damp doe opgaan.
Enfin, ik stak zorgvuldig op, en genoot mijn eerste teugje en blies de eerste blauwe rook uit, zodat het was of de vulkaan in het verschiet werkelijk in werking trad, en er een wolk langs de Indiaanse luchten op het deksel dreef. En ik wilde het kistje sluiten,
| |
| |
omdat sigarenkistjes nu eenmaal gesloten behoren te zijn, toen mijn hand als vanzelf stil hield. De Indiaan, scheen het mij, had mij een knipoog gegeven. Een Indiaanse knipoog, weliswaar, nauwelijks zichtbaar, maar dat maakte het des te verrassender, en waarschijnlijker. Ik zette mijn bril op. Geen twijfel, hij deed het nogmaals. Ik haalde een derde teug uit mijn sigaar, langzaam en gelukkig, want men beleeft deze dingen niet iedere dag, en zo waar, ik zag het hem eveneens doen, op de perfecte rokersmanier. En of ik het wilde geloven of niet, hij glimlachte. Hij glimlachte met die zeer bijzondere en haast onzichtbare glimlach van een mens die tevreden rookt.
Daar moest ik meer van weten; ik wenste met hem te spreken. Hier, dacht ik, op deze baal tabak, zit de ware, de wijze, de eeuwige sigarenroker. Maar hoe?.... Ach, het was doodeenvoudig. Wie een deur binnen wil moet aankloppen, en wie klopt zal worden opengedaan. Ik klopte tegen het kistje; het is een heerlijk geluid, als men tegen het
| |
| |
| |
| |
goede hout van een sigarenkistje klopt, en hoort, dat het niet leeg is. En voor ik het wist stond ik naast hem, en wenste hem beleefd buenas noches, wat enigszins vreemd was, daar het in deze wereld eerst prille ochtend werd.
Ik hoorde een geritsel als van papier, dat waren zei hij, mij terstond begrijpend, de palmen en de zee. De wereld rook overheerlijk en kruidig, naar tabak en cederhout en enige andere Indiaanse geuren, ik hoorde de schelpen rinkelen op het strand, bij iedere luie en langzame golf van de branding. Het scheen of de tijd stil stond.
- UEd is wel uitverkoren, zei hij met zijn glimlach, wij krijgen weinig bezoek.
- Ik ben gekomen om u iets te vragen, zei ik; wat vindt UEd van de mensen?
- Dom, zei hij.
En hij deed een trekje. Ik ook.
- Als mensen, of als rokers, mijnheer?
- Als mensen gaan zij mij niet zozeer aan, señor. Als rokers dom. En dus als mensen. Te haastig. Zij gaan even verkeerd om met
| |
| |
de tijd als met hun sigaar. En de sigaar, señor, is geschapen om de mens het ware te leren over de omgang met de tijd, gelijk UEd weet. En zelfs UEd vergeet het vaak.... Uw eerste sigaar hedenavond - UEd vergeve mij - dat was een schande, señor. UEd heeft ze verpest, verlaried, verdaan. Zij bezat de mogelijkheid UEd een half uur vrede en dromen en goede gedachten te verschaffen, en wat heeft UEd er van gemaakt? Niets dan tabaksrook....
En hij wuifde zich met de hand een vleugje van zijn sigaar toe en snoof het op en zweeg enige tijd.
- Zelfs mensen als UEd zijn dom, zei hij ernstig. Dat is het erge.... Mensen die weten dat het beste van de tijd de lange ogenblikken zijn dat hij bijna stil staat. De gelukzalige en onmetelijke seconden die als uren zijn; als de mens in halve sluimering ligt, als hij zalig is in de liefde, als hij in gebed is, als hij verzen hoort of muziek, kortom als de tijd een kwaliteit van eeuwigheid aanneemt. Als de bewegingen van een danseres zo
| |
| |
schoon zijn dat de zwaartekracht en de ruimte overwonnen schijnen.... En zo, is dit, in zekere zin, ook met een sigaar te beleven, señor, gelijk UEd weet. En nochtans....
Er viel een blad van een palm, het daalde langzaam neer naar het strand, het scheen uren lang te vallen. De schelpen rinkelden weer eens, het scheen ver in de verte. Ik hoorde een licht geluid achter mijn rug en keek om. De Indiaanse vrouw, met twee zeer grote, donkere en wijze ogen, had zich om de hoek van het tabaksvat gebogen, en zag mij lang aan.
- Ja, dom, zei ik, mij weer omdraaiend, en hem aanziende. Maar progressieve geesten zullen UEd zeggen dat gij, señor, het in een wereld der bedwelming en der dromen zoekt, een wereld die niet meer bestaat....
- Ha! zei hij, met zijn glimlach.
- En gelovigen, ging ik voort, zullen er UEd op wijzen dat het paradijs verloren is, en al evenmin meer bestaat. In het zweet uws aanschijns.... zullen zij zeggen.
| |
| |
- Ha! zei hij. Dat zijn slavengedachten. Enige uren van de dag, señor, moet men werken, zeer zeker. Maar er zijn andere uren dat men dromen mag, of zich ten minste het paradijs herinneren.... Wanneer nu de mensen zo dom zijn, dat zij ook in hun vrije uren een haastige slaaf blijven en de goede dingen der aarde slordig en onrustig doen....
Ik hoorde een beweging achter mijn rug, het moest de Indiaanse met haar wijze ogen wezen....
- Ja, zei ik, maar....
- Ja, zei hij, maar wat hebben zij die er anders over denken voor beters uitgevonden, señor? Betere sigaren? Ha! Zij hebben de sigaren-aansteker uitgevonden! Een machine om haastiger aan te steken, en die.... En zij hebben de tabaksdistributie uitgevonden! Ha! Alleen al als ik denk aan wat zij hebben uitgevonden, rook ik onrustiger, señor....
En de vulkaan, in de verte, of hij het gehoord had, blies een dikke, van onder zwa- | |
| |
velkleurig en vurig verlichte vuile damp uit.
- Ik behoef het UEd niet te zeggen, zei hij, weer kalmer, maar in de sigaar is de mensen iets gegeven om de ware wereld te beseffen die ons deel kan zijn. Alles zal eens in damp opgaan, en de zee zal zijn waar de aarde was, en de aarde waar de zee geweest is, maar laat ons daarom genieten in de uren die bestemd zijn om genoten te worden, en arbeiden in de uren dat er arbeid moet wezen. Een goede sigaar, señor....
-Er zijn zo weinig goede sigaren, UEd, zei ik.
- Een reden te meer, zei hij. Bovendien, de meeste mensen - en hij keek mij met enige spot aan - zijn te dom voor een goede sigaar. Zij verprutsen ze toch. Zij zijn geen heren voor een sigaar, zij zijn tabaksslaven, zij moeten het maar doen met een blazertje...
- Dat, zei ik, zegt mijn sigarenwinkelier precies zo.
- Ja, zei hij, natuurlijk. En zo is het met veel zaken, indien UEd daar eens over wil nadenken.... Maar, komaan, wat zou het? Laat ons roken, zitten en zwijgen....
| |
| |
Wij zwegen, zaten en rookten, en keken naar de vulkaan. Het leek urenlang. De zee schitterde in het morgenlicht, de wereld rook naar cederhout, tabak, en andere goede geuren. Toen ik mij om de hoek van het tabaksvat boog, was de Indiaanse in slaap gevallen. ‘Elle supportait les discussions littéraires et la fumée du tabac’ herinnerde ik mij dat Murger in de ‘Scènes de la vie de Bohème’ als hoge lof aan een vrouw toezwaait.... Ik voelde dat ik misschien te veel werd.... Ook hij begon er slaperig uit te zien, en bedwong een geeuw achter zijn hand....
- Hoe, vroeg ik, kom ik weer thuis?
- Moet het wezen? zei hij. O, zeer eenvoudig. UEd. begeve zich naar gindse palmboom, klopt driemaal en zegge zevenmaal: Partagas y nada mas, en het zal geschieden. Maar UEd vergete niet! Vaarwel....
Ik hoorde de kerk in de Vondelstraat één uur slaan, en knipperde met de ogen. Voor mij op tafel stond het sigarenkistje, dicht. Zij waren gaan slapen. Ik herinnerde mij dat het twaalf had geslagen toen ik mijn
| |
| |
sigaar aanstak, en zag met verwondering, dat zij eerst half op was en volmaakt brandde. Naast het kistje stond een zakspiegeltje, waarin ik mijn eigen gezicht zag, achter twee brilleglazen, en tevreden. Ik rookte mijn sigaar op, en ging ook te bed, met een geur van cederhout in de neusgaten en het gerinkel van schelpen nog in mijn oren. Ik sliep als op rozen, en waarvan ik droomde gaat u niet aan.
|
|