vriend Nadar, de vermaarde fotograaf, op een der Parijse boulevards. Het is Nadar, die het volgend verhaal vertelt:
‘Wij wandelden beiden met een sigaar in de hand, en hadden geen vuur. Er komt ons een elegante heer tegen, die een sigaar rookt. Wij zijn gered! Toen deze heer vlak voor ons staat, neemt Baudelaire, als steeds met volmaakte hoffelijkheid, zijn hoed af en vraagt verlof zijn sigaar te mogen aansteken aan de sigaar van de heer.
De heer kijkt hem aan, en zegt kortaf:
‘Neen, mijnheer, het spijt mij, maar dat is onmogelijk, mijnheer.’
‘Hoezo, mijnheer?’
‘Omdat ik er prijs op stel mijn as te conserveren, mijnheer! ’ En deze heer vervolgt zijn weg. Wij keken elkander een ogenblik sprakeloos aan, waarna Baudelaire plotseling tot daden kwam, en deze heer naliep. Ik haastte mij achter hem aan, ongerust over de gevolgen, en bereikte de heren juist toen Baudelaire de ander op de schouder tikte. De ander bleef staan, en keek om.