De ernstige roker of Over de mannelijke en waarachtige omgang met het kruid tabak
(1968)–J.W.F. Werumeus Buning–
[pagina 14]
| |
Over het goede begin, dat het halve werk isWat Aristoteles en alle wijsgeren ook zeggen mogen, er is niets beters dan de tabak. OM een sigaar goed te roken, moet men ten eerste een goede sigaar hebben, en ten tweede een goede aansteker.Ga naar voetnoot*) Maar aangezien wij aan dit punt van aansteken vooreerst niet toe zijn, omdat er, aleer dit uiterst gewichtig ogenblik ter sprake komt, nog het nodige valt te verrichten en te beredeneren, stel ik als derde punt vast, dat men, om een sigaar goed te roken, eerbied voor een sigaar moet hebben. Het is immers een der opmerkelijkste en zelden opgemerkte verschillen tussen een | |
[pagina 15]
| |
sigaret en een sigaar, dat de sigarettenroker er maar haastig een of ander vuur bij behoeft te houden, terwijl een sigarenroker, als hij zo hals over kop te werk gaat, al de beste kansen heeft gemist, en weldra met een onsmakelijke hoeveelheid halfverbrande tabak dreigt opgescheept te zitten. Ik weersta de verleiding, hier de haastige hedendaagse keuken met de ware kookkunst en rookkunst te vergelijken, en uit te weiden over het feit, dat de mens bij alles wat hij op aarde goed doet, de nodige tijd nodig heeft. Maar ik merk wel op, dat de mens, een enkele eerbiedwaardige en voorname sigaret uitgegezonderd, even weinig eerbied voor zijn sigaretten heeft als hij er veel van nodig heeft. Als voormalig sigarettenroker en eerbiedig sigarenroker constateer ik, dat de hedendaagse sigaret een alledaagse gewoonte is, maar de sigaar een genot. Ik rook mijn sigaret zo vluchtig als ik de krant lees, alhoewel daar soms dingen in staan, die mij zo aandachtig maken als een sigaar. Maar ik rook mijn sigaar, meestal, zo aandachtig en lang- | |
[pagina 16]
| |
zaam als ik Shakespeare lees, hoewel ik het niet juist acht, tegelijkertijd een sigaar te roken en Shakespeare te lezen. Men kan beter over Prospero's eiland napeinzen als men de wonderen der ware tabak niet als een walm over het boek, maar daarna, als een lichtblauw en ijl waas in de lucht blaast. Zoals gij ziet: ik rook al haast weer, alvorens ik nog zorgvuldig heb aangestoken. En ongetwijfeld worden talloze solide rokers reeds korzelig, en verwijten mij, bij de tienduizenden stompjes, die zij tijdens hun leven in duizenden asbakken hebben gelegd, dat ik daas, en hen om de tuin leid. Alsof zij niet wisten, hoe men een sigaar opsteekt! Ik geloof dat wel; bij de een op tien. Maar ik heb zo vaak zelf een sigaar slordig opgestoken - en gerookt -, dat ik het ook maar slechts van één op de tien geloof, en dan nog niet altijd; de mensheid is zo veel slordiger geworden, in de laatste jaren, met sigaren et cetera. De haastigheid, de lichte kwaadaardigheid, | |
[pagina 17]
| |
waarde mede-sigarenroker, waarmee gij op dit ogenblik mijn mening over de geheimen der sigarenaanstekerij pardoes onthuld wenst te zien, pleit niet voor u. Want een van twee: òf gij rookt goed, en dan kan deze tierelantijn over de rookkunst u niet korzelig maken; òf gij hebt een slecht geweten, als roker, en ge wilt u dat zelf niet toegeven.... Ik zal u echter thans niet met de parapsychologie van de sigaar vervelen, al ware daar veel over te vertellen; ik blijf liever aan de oppervlakte, en verhaal u een bekende historie, alvorens het eerste wolkje naar het plafond stijgt.... Men zegt dat Eduard de Zevende, de koning van Engeland, die het meeste van sigaren wist en van cognac, zijn zoon op een avond wenste te leren cognac drinken. Dezelfde geschiedenis wordt overigens verteld van Talleyrand, de staatsman, die het meeste van politiek wist, en ze zal ongetwijfeld over enige eeuwen nog verteld worden met andere namen, zo er nog koningen en staatsmannen zijn. Maar goed: - ‘Mijn zoon’, zeide de koning, of laten wij zeggen Talleyrand, om | |
[pagina 18]
| |
geen majesteitsschennis te plegen en omdat dergelijke histories altijd beter half in het Frans verhaald kunnen worden: ‘ziehier een fles oude cognac. Wat doet men?’ ‘Men trekt ze open!’, zei de zoon. ‘Ah, non!’ zei de grote staatsman.... Men kijkt eerst naar de kleur, naar het etiket, naar de fles. Men verwacht iets.... En eerst dan ontkurkt men.... ‘Aha!’, zei de zoon. Zoons waren toen al even oneerbiedig als thans, en ten tijde van Pericles. ‘Et puis on verse....’ ‘Et puis on verse....’, zei Talleyrand. ‘Et puis on boit’, zei de zoon. ‘Mais non!’, zei de grijze staatsman. ‘On le regarde.’ - Men bekijkt ze eens. - Men bekijkt ze nog eens. - Men ruikt er eens aan. - Men ruikt er nog eens aan. - ‘Et puis on boit’, zei de zoon: uw evenbeeld, lezer. ‘Mais non; et puis on en parle’, zei Talleyrand, die een groot kenner van het goede des levens geweest moet zijn, naar deze anecdote te oordelen.... | |
[pagina 19]
| |
![]() | |
[pagina 20]
| |
Ik wil maar zeggen, dat ik, nog steeds pratende over de sigaar, met koningen en vermaarde staatsmannen niet in al te slecht gezelschap ben. En dat ik dit voornaam gezelschap voornamelijk heb gekozen om u de haast met de sigarenopstekerij af te leren... ‘Men kan van een sigaar, zoals zij voor u ligt, hoe best zij er ook uitziet, evenmin iets zeggen als van een wijn, wat er ook op de fles en het etiket staat’, zei mij een in deze twee provinciën van de goede wereld bekwame kenner. ‘Natuurlijk geeft de naam van een beproefde sigarenfabrikant of een vermaarde wijnhandelaar u dan een goede hoop; maar toch, eerst als het dan waar is, dat het goed is, komt men over een zekere aarzeling heen, en krijgt men, bij de tweede teug wijn en de tweede of derde haal aan een sigaar, die dankbare smaak in de mond, die u niet alleen zegt, dat ge wat goeds rookt of drinkt, maar ook, dat er nog respectabele mensen zijn, die u dit te drinken en te roken geven. Men benadert, om zo te zeggen, een betere wereld, waarin de schoenlappers eer- | |
[pagina 21]
| |
lijk schoenlappen, de slagers eerlijk biefstuk snijden, de dichters eerlijk dichten en de politici, musici en wat dies meer zij, u geen larie verkopen.’ ‘Welk een wereld!’, zei ik. ‘Dit alles’, zei mijn vriend, ‘kan men in een eerlijk gemaakte, goede sigaar roken, maar van buiten is het er niet aan te zien. Kleur, glans, dekblad.... wereldse schijn. Ook de sigaar kent de “beauty-shop....” Zij wordt bestoven met poeder. Zij wordt lichter van kleur, als de mode lichter is, en donkerder, als de mode donkerder is. Als met nagel-lak.... Maar het hart, mijnheer, verandert nooit, en bij een sigaar is het hart van tabak. Alevenwel, al is het hart nog zo goed en de sigaar uiterlijk nog zo beeldschoon, als er niet met zorg en eerbied mee omgegaan wordt....’ Ja, daar zat ik dan. Mijn sigarenkistje stond open; mijn hart was de sigaar met het ware hart toegedaan; de sigaar zag er bevallig uit, met een mat bruine huid van tabak, en ge- | |
[pagina 22]
| |
kleed in een sierlijk rood en gouden bandje. Maar het was, hoe zal men het zeggen, of men een ernstige vriendschap moest aangaan. Een sigaret - eerzame sigaretten niet te na gesproken - is maar een flirt. Een sigaar - de ware liefde niet te na gesproken - is het begin van een liefde. Vandaar dan, waarschijnlijk, dat ik zo lang geaarzeld heb om u te vertellen, hoe een mens het beste begint met een sigaar aan te steken, maar hoe hij, als hij het slordig begint, of er halverwege slordig mee wordt, de zaak reeds in den beginne, of ten minste halverwege, en in beide gevallen meestal grondig bederft. Een volgend maal terzake: wij gaan dan het puntje van de sigaar afbijten, afsnijden, afknippen? Ziedaar drie vragen.... |
|