en mooie dingen, en alle goede dingen, die ertusschen jullie waren, en niet meer over het laatste, dat zoo hard was en toch... een vergissing. En een werkelijk ziektebeeld. Je moet nu maar geen verdriet hebben, omdat je nu weet, dat alles anders had kunnen zijn; het is nu eenmaal zoo gekomen, maar 't zou goed zijn en heel zacht voor haar, als je schreef.’
Heel eenzaam ging hij om twee uur in den nacht nog onder de palmen, en dacht na, of hij die brieven, zooals die nu waren in de bus zou laten glijden.
Dan hoorde hij die vallen en was verheugd, dat de stap nu gedaan was, en hij las reeds in gedachten de brieven, die komen zouden, en die moeder lezen zou.
Misschien met tranen, maar in geluk.
Toen hij weer bij het hotel kwam, zag hij een schaduw op het balcon.
Hij vond er zijn moeder zitten. Ze zag uit over de nachtelijke Golf en het stervende nachtelijke licht van de stad.
‘Maar wat doe je nou, moedertje, wil je nu kou vatten? Kan je niet slapen?’
‘Ik kon niet slapen, maar ik voel me heel goed.’
Glimlachend zag zij naar hem op.
‘De nachten zijn hier zoo mooi, en die brengen je altijd herinneringen aan de zeldzame zomernachten in Holland. Ik zat te denken aan een avond, een Julinacht in Holland, toen wij pas in Bussum waren en