zijn rijper, ouder... zelfstandiger.
En terwijl hij dit zeide, voelde hij zich ineens oud.
‘Je weet dat niet, moeder, maar als je op die leeftijd komt als Robbie, dan ga je je ook groot voelen en al bijna mensch. Ik herinner mij dat zelf te goed. Je schaamt je voor liefkoozingen en voor alles, wat zacht en teer is, en je poogt dit onder onverschilligheid te verbergen.’
‘Maar jij bent toch nooit zoo geweest, jongen, je was toch heelemaal anders.’
‘Ik was net zoo.’
‘Maar ik heb het nooit gemerkt!’
‘Ja, maar je was ook altijd zoo lief, moeder, dat ik mij voor jou niet schamen kon. En ik was vaak bij je, en... stil maar, laten wij er nu niet over praten. Zoo, leg je hoofdje maar aan mijn schouder, en wees nu maar heel stil... In die korte woorden zit toch veel meer, dan je weet... Misschien zit hij nu ook aan je te denken, net als jij aan hem, en ziet hij je weer voor zich, zooals je hem toestopte in zijn bedje, of zooals wij zongen aan de piano, als 's winters de avonden zoo vroeg kwamen. Dat was alles toch heel mooi, hè moeder.
En je moet maar denken, hij is nu in zijn moeilijke jaren.’
Zacht streek hij haar door de krullende haren.