Wèl meende ze weifeling te hooren in zijn toon.
‘Weet je zèker? Zou ie niet gelukkiger zijn, als je kon leven alleen voor je kunst...?’
‘Nee... nee... nee...’
‘Zou het niet goed zijn, als je het eens probeerde?’ zei ze, als in vastgenomen en trotsch besluit.
‘Maar kindjelief... ik kan je toch niet alléén laten, nu ik je eerst door mijn schuld van je man en kinderen verwijderd heb.’
‘Dat heb jij niet gedaan!’
‘Jawel! Het was mijn schuld!’
‘Neen, wat er gebeurde, is mijn eigen wil geweest.’
‘Maar ik was toch onwillekeurig de oorzaak.’
Tranen kwamen in haar oogen. ‘Ik heb het zelf gewild... je moet het overdenken, misschien... kan je leven zonder mij, misschien is het beter te leven zonder mij.’
‘Ik mag je niet alleen laten...’
Nu wist zij.
‘En ik wil... wil het... doe het... schrijf nog eens naar New-York, ga daar enkele maanden heen, probeer het...’
‘Laten we over iets anders praten.’
‘Nee... je moet het doen, het is beter... En als je behoefte hebt aan mij, en als je nog eens behoefte voelt bij mij te zijn, kom dan terug, of roep me bij je.’
Hij zweeg.
‘Je moet overwegen, wat zwaarder is in je. De kunst of je liefde. Je hebt genie, je zult nog eens beroemd worden... ga voort... werk, werk... In een kunste-