in dor zand. Overal leegte... de leegte der onmogelijkheid.
Dien avond kwam Smeder eerst thuis toen Robbie al naar bed was. Hij had in de stad gegeten en scheen overigens heel rustig. Boy begon er dadelijk over. Hij lei zijn arm om Smeder's hals, en op de vertrouwelijke manier, waarop hij gewoon was met zijn vader om te gaan, begon hij:
‘Hoor eens vader, ik wou je wel eens iets vragen... Dat kan toch zoo niet doorgaan... is dat nu een leven. Ik was vanmiddag bij moeder...’
‘Wat zeg je, was je bij je...?’
‘Ja, bij mijn moeder!’
‘En verdomde jongen... vertel je me dat zóó maar... ik heb het je toch verboden...’
‘Ja, kijk eens, ik ben het heelemaal niet met je eens, dat je me dat zal kunnen verbieden, ze is mijn moeder, begrijp je, en daarom heb ik het recht haar te zien..., en zij heeft ook volkomen recht ons nu en dan eens bij zich te hebben.’
‘Wel allemachtig, en als ik het je nu verbied...’
‘Dan moet u me de reden zeggen, waarom u het recht hebt, me dat te verbieden.’
‘De reden... de reden... wil je die weten?’
‘Ja beslist... en dan ga ik toch nog.’
Smeder keek zijn zoon een oogenblik diep aan, als maakte hij de berekening van zijn leeftijd en de rijpheid van zijn gedachten.