‘Omdat... och, dat kan ik je niet uitleggen... waarom..., daar heeft moeder goede redenen voor. En het hoeft ook niet, ik kan nooit meer naar Vredensteijn komen... je vader heeft echtscheiding aangevraagd, en ik geloof dat het goed is... Boy’
‘Maar moeder, dat mag hij niet... ik zal vader zeggen, dat hij het niet doet... dat kan niet, moeder, ik zal zoo dadelijk naar de paps gaan, hij weet niet dat ik hier ben, maar ik zal het hem zeggen... dat ik bij je was.’
Het denkbeeld weer samen te mogen zijn met haar jongens, lachte Truus even weemoedig toe...
Het oude leven... van haar jongens naar school helpen, de huishouding verzorgen... scheen haar, nu zij het langen tijd niet gekend had, weer draagzamer.
Een stille weemoedspijn kwam in haar.
Maar meedoogenloos rees meteen voor haar ïp het zekere weten, dat het toch nooit meer kon, en zacht snikte zij met het hoofd op zijn schouder.
‘Het kan niet meer, Boy... het kan toch nooit meer...’
‘Kan het niet meer?’
‘Nee, het kan nièt, het is nu te laat.’
‘Waaròm te laat?’
‘Och, omdat... omdat het te laat is... het kan nooit meer, hoe gaarne ik ook wilde.’
‘Moeder... het moet... het moet... moeder.’
Hij had dit zoo beslist uitgesproken, dat zij even glimlachen moest door haar tranen, toen zij hoorde