XVII
DEN volgenden morgen vertrok zij naar Laren.
Max had dat zoo besloten.
Ze zouden niet samen in Zandvoort blijven, al was de tijd modern, er waren toch altijd conventies. Ze zou zich in Laren vestigen. Daar was ze dichter bij haar kinderen en hij zou twee dagen later komen. Zij nam een trein die niet in Bussum stopte. Met afgewend gezicht gleed zij voorbij.
Toen de tram van Hilversum naar Laren.
Toen de tram zich in beweging zette, was het haar weer, als reed zij een nieuwe wereld tegemoet. Een zenuwachtig gevoel, half angst, half geluk, greep haar aan.
En het bange van alleen zijn begon weer opnieuw te komen. Waarom had Max haar niet bij zich gehouden. Ze moest iets vinden om zich af te leiden.
Tegenover haar zat een dikke, opgedirkte boerin, met een klein kind, en in den hoek een ineengedrongen burgerheertje met hoed van zeer oud model.
Op de bank naast haar, zaten een paar Amerikanen, naar hun uiterlijk te oordeelen, schilders... in druk gesprek.
Ze merkte, dat de boerin haar voortdurend aankeek en schijnbaar overwoog of er geen gelegenheid was een praatje te beginnen.
En toen Truus haar even opnam, scheen ze plots een besluit te nemen; ze boog zich voorover en, familiaar de hand op haar knie leggende, zei ze met goedig-boersche stem: ‘Gaot de juffer naar Laoren?’