Zij was klaar...
Nog éénmaal zag zij de kamer rond, als wilde zij de herinnering aan alles wat ze hier had doorleefd, geluk, haat, verveling, liefde... maar vooral de stemmen van de jongens die hier geklonken hadden, en er nog schenen te echoën, diep in haar ziel bewaren... dan sloot ze de deur achter zich.
Toen zij door de gang ging, trad Smeder haar in den weg. Hij scheen nu rustiger.
‘Ga je al heen...?’
En zij merkte, dat zijn stem beefde.
‘Ja... het is... beter dadelijk,’ zei ze koud en hoog. Een oogenblik scheen hij te aarzelen.
‘Heb je geld bij je?’ vroeg hij.
Het viel haar nu in, dat zij daar in het geheel niet aan gedacht had... Geld was er altijd noodig. In leed, in smart, in geluk, in liefde, en bijna bitter antwoordde zij:
‘Nee...!’
Zwijgend reikte hij haar eenig bankpapier.
En zij voelde, dat, voor het eerst in haar leven, geld nu een pijnlijke kwestie tusschen hen geworden was. ‘Als je méér noodig hebt, schrijf me dan. Vraag alleen aan mij. Denk aan de kinderen. Het beste is... naar je familie te gaan...!’
Zij kon niet antwoorden....
Zij dacht er aan hoe onnoemelijk ze hem toch eenmaal had liefgehad. Hoe eenmaal hij haar wereld was geweest, zooals Max thans. En nog altijd haar kinderen.