‘...Naar Zandvoort...’ Onthutst poogde hij zich op te heffen... viel toen bleek met star-vertrokken gelaat in het kussen terug, zijn oogen zagen wild om zich heen, een zwaar vermoeden rees in hem op. Hij greep Robbie bij den arm en trok hem dicht naar zich toe.
‘Robbie... zeg... lieve Robbie, weet je 't... zeker... dat moeder... naar Zandvoort is...?’
Robby keek vreemd.
‘Ja, natuurlijk... ze is al acht dagen weg... na die scène... je weet wel, toen 's avonds..., toen je met vader thuis kwam, was ze er 's morgens niet meer...’
‘Niet meer...?’
‘Ja, ik heb 'r niet meer gezien, der is een huishoudster gekomen en die heeft 't mij verteld,-dat is dat dikke mensch dat straks bij je was -, dat ze naar Zandvoort is! Moet je daar zoo van schrikken... ze is niet vèr weg. Naar Zandvoort... dat is alles, en 't is mooi aan zee, zal ze prettig vinden.’
‘Ja..., dat is... alles.’
Boy viel terug in de kussens, en sprak niet meer.
Robby, die dacht dat hij weer het bewustzijn verloren had, sloop bang weg.
En Boy lag al maar op te staren naar het plafond; met doffe oogen wezenloos volgende de rechte gipslijnen en stijve krullen... vèr-ziende in wijde leegten, die hij om zich voelde.
Zijn blikken dwaalden plotseling naar een schilderij van moeder, die tegenover zijn bed hing.
Het was of hij haar oogen diep in de zijne voelde staren in wanhopig smeeken om hulp...