XIII
HET werd een uitbarsting van toomelooze drift en vergeten zelfbeheersching, die Vredensteijn plotseling tot een hel maakte.
Er klonken luide stemmen uit Truus' boudoir, waar Smeder haar gevonden had.
Machteloos stonden twee kleine jongens voor de gesloten deur, en poogden die te openen.
Boy zette samen met Robbie zijn schouders tegen de eikenhouten paneelen, maar die wikten niet. Zij sloegen er met hun vuistjes tegen, rammelden aan den knop, maar daar binnen gingen steeds de harde stemmen door...
Beiden schreiden luid. Nu en dan bedwongen zij hun snikken, om even angstig te luisteren, en om dadelijk te roepen:
‘O pappie, doe toch open, laat ons binnen!’
‘O pappie, doe mamsie geen kwaad!’
Maar niemand daar binnen scheen naar hun stemmen te luisteren.
Zij hoorden de harde stem van hun vader.
En nu hoorden zij ook de stem van hun moeder, even hard en bijna zelfzeker.
En het scheen, of daarin iets gebroken was.
Dan werd het ineens stil.
Meteen werd de deur geopend, en voelden zij zich aangrijpen en de trap af naar de eetkamer sleuren, waar zij werden opgesloten.
Daar kropen zij samen dicht bij elkaar op de divan Robbie snikkend.