klopte, dan weer scheen stil te staan...
En den heelen dag op school bleef dit gevoel hem bij, hem belettend zijn gedachten te ordenen.
Boy was een droomer, en gewoonlijk moesten zijn leeraars hem onder de lessen dikwijls bij zijn werk roepen..., heden echter werd hij onophoudelijk vermaand.
En al naar het vierde uur méér naderde, greep de angst hem sterker aan. Kleine droppels parelden op zijn voorhoofd.
De schoolbel luidde.
En het anders zoo welkome bellen, het deed hem nù schrikken. Bijna wezenloos verliet hij het gebouw.
Zijn pet, waarin hij het briefje geborgen had, drukte hem zwaar het hoofd. Werktuigelijk ging hij de gracht langs, langzaam... schoorvoetend... In zijn ziel streed de belofte tegen zijn wil. Als hij het briefje eens aan zijn moeder teruggaf... en zei het niet te willen geven. Of beweerde, dat Vanderzee niet op het Leesmuseum was. Maar hij had toch beloofd het te geven, mocht hij zijn woord dan breken...?
Een bang voorgevoel, als zou dit briefje een groot onheil na zich slepen..., kwam over hem.
Werktuigelijk was hij voortgeloopen, zonder zich bewust te zijn, wáár hij ging. En toen plotseling het besluit vást werd, zijn belofte te houden, en dit hem tot het werkelijke leven terug riep, vond hij zich op de Munt.
Hoe meer hij het Leesmuseum naderde, hoe loomer het hem in de voeten werd. Zijn stap werd bijna