Gods- en natuurwetten, die nooit verouderen en elke lente tot in eindeloosheid van dagen nieuw zullen zijn.
Ik heb 't zoo gewild, en jij hebt 't gewild, maar jij bent gaan redeneeren.
Terwijl ik dit schrijf, denk ik weer, nu doen mijn woorden hem pijn, houd op met hem zeer te doen. Ik wil je geen zeer doen, als ik je zeg, dat het meeste wat mij pijn deed je kleinheid was in iets, dat zoo geweldig groot voor mij was.
En toch zeg ik je nu vaarwel, mijn groote sterke lieve-veling, mijn heilige.
Voor enkele dagen waren wij nog zoo gelukkig.
Nu zal ik je niet meer zien, iederen dag...
Nu is zij maar stil en alleen en denkt, en denkt...
Dat is goed als wij pijn hebben om iemand, dien wij aanbidden. Wij vrouwen willen nu eenmaal knielen voor een altaar, ook al is die godheid een wreede.
Lieve jongen, ik leg mijn armen om je hals en kus je voorhoofd. Ik ben nog altijd dezelfde, voor mij is de zomerdroom niet voorbij, voor mij wordt het een levensdroom.’
Twee dagen daarna kwam zijn antwoord... ‘Weet toch vooral, dat ik je niet heb willen krenken, en dat het geen reactie is. Alleen droefenis, en misschien zwakheid. Daar is er geen, die thans ongelukkiger is dan ik. C'est toujours ton âme, que j'aime! Ik ben kunstenaar en wil dat blijven. Ik durf de consequen-