ven aan hem, die deze ontving als een geluk? En zich uit te leven?
En hoe meer zij Max haar ziel schonk, hoe meer zij die Smeder onttrok.
't Was of een breede muur van verkilling tusschen hen oprees, die ze niet meer verbreken kon of wilde. Smeder moest het wel bemerken, hoe zij steeds koeler werd. Scènes vielen niet eens meer voor... Het leek haar alles zoo kleinzielig. Wanneer hij uitviel... trok ze minachtend de schouders op.
Maar er was er een, die immer méér zag, hoe onoverspanbaar de klove tusschen zijn ouders werd.
Boy begon iets vreemds te zien... in haar stil droomen, als ze alleen in haar kamer zat. Vroeger was hij dadelijk na schooltijd daarheen gestormd en had door verhalen over zijn vrienden, of zijn liefde voor Nan, waarin ze vertrouwelinge was, haar de droeve gedachten uit het hoofd gepraat.
Maar nu scheen ze dat niet te behoeven, ja zelfs hem niet te hooren.
En nog meer verwonderde het hem, dat Vanderzee nu zoo zelden kwam.
Moeder scheen gelukkiger, en toch kwam Max 's avonds niet. Hij begreep het niet. Soms vulde het zijn hart met een warme vreugde... Hij had zich toch vergist dán... hij had gelijk gehad, nooit slecht van zijn moeder te denken...
Dat Max nu zoo weinig mogelijk zijn avonden op Vredensteijn doorbracht, was omdat het hem moei-