| |
| |
| |
Joseph Roth: een biografische schets
Een boekje over Joseph Roth in Nederland moet, het is niet anders, ver van huis beginnen, en wel in Galicië, een kroonland van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. In Galicië is Roth niet alleen geboren, maar in die streek in Oost-Europa ligt ook de oorsprong van zijn werk.
Aan de noord-oostgrens van Oostenrijk-Hongarije, tegen Rusland aan, ligt het stadje Brody. Het grensstadje behoort tot de provincie Tarnopol, welke op zijn beurt weer een onderdeel vormt van het kroonland Galicië. De hoofdstad van dat land heeft voor Nederlanders uit de jaren zeventig een bekende klank gekregen: Lemberg, de stad waar Pieter Menten gewoond heeft. In die stad die nu tot Rusland behoort en Lwow heet, is een Nederlandse justitiële onderzoekscommissie naar de massagraven wezen kijken, waarin de stoffelijke resten van de door Menten in het begin van de jaren veertig vermoorde slachtoffers zouden liggen.
Op 2 september 1894 wordt in Brody Moses Joseph Roth geboren, zoals uit de inschrijving in het geboorteregister blijkt. Zijn ouders zijn van joodsen huize en behoren tot de joodse gemeenschap in het stadje. In Galicië wonen veel joden, in Brody maken ze een belangrijk deel van de bevolking uit. Roth's vader, Nachum, is houthandelaar en graaninkoper. Hij werkt voor een firma in Hamburg en is derhalve veel op reis, vooral in Duitsland. Van één van die reizen is hij niet naar huis teruggekeerd. Tijdens een treinreis is hij in de war geraakt en moest in een inrichting worden opgenomen. Later wordt hij naar Galicië overgebracht, waar hij ook in een inrichting terechtkomt, welke hij niet meer verlaten heeft. In 1910 is hij daar gestorven.
Joseph Roth heeft zijn vader nooit gezien en zijn vader heeft nooit geweten dat hij een zoon had. Met zijn moeder, Maria, woonde hij in het huis van zijn grootvader van moederszijde, Jechiel Grübel.
Na het bezoeken van de lagere school, een volksschool van de joodse gemeenschap, gaat hij in Brody naar het gymnasium, het ‘keizerlijk en koninklijk kroonprins Rudolf gymnasium’, waar hij in 1913 met zeer goed gevolg het eindexamen aflegt. Deze school is gemengd van samenstelling: zowel rooms-katholieke en grieks-katholieke als joodse leerlingen zitten erop. De lessen worden nog in het Duits gegeven, kort nadat Roth de school verlaten heeft is het Pools de officiële taal geworden. Van deze schoolperiode is niet zoveel bekend. David Bronsen, de Amerikaanse germanist die een meer dan zevenhonderd bladzijden tellende biografie over Roth geschreven heeft, weet mee te delen, aan de hand van hem vertelde verhalen, dat Roth op deze school een ‘Einzelganger’ was. Hij ging weinig met andere leerlingen om, ook niet met joodse mede-leerlingen. Wel begint hij in deze tijd gedichten te schrijven. Hij is ook erg leergierig en laat zich inschrij- | |
| |
ven aan de universiteit in Lemberg, ook een ‘keizerlijke en koninklijke’ instelling, zoals zovele in Oostenrijk-Hongarije. Slechts zeer korte tijd verblijft hij echter in de Galicische hoofdstad, want in de herfst van hetzelfde jaar, 1913, is hij al in Wenen, de machtige hoofdstad van de Donaumonarchie. Ook daar heeft hij zich aan de universiteit laten inschrijven als student in de Duitse taal en letterkunde. Uit verschillende uitlatingen uit die tijd en ook eerder al is bekend dat Roth altijd van plan geweest is schrijver te worden en zich in de literatuur te begeven. Aan de Weense universiteit, waar hij buiten de colleges in de filologie en germanistiek ook die in de psychologie en muziekwetenschap loopt, trekt hij veel op met één van de hoogleraren, dr. Walther Brecht.
Slagbomen aan de grens tussen Oostenrijk-Hongarije en Rusland bij Brody, omstreeks 1905.
In die eerste tijd woont hij in de Rembrandtstrasze in Leopoldstadt, de tweede Weense stadswijk, vanuit het centrum gezien aan de overzijde van het Donaukanaal. Als zijn moeder na het uitbreken van de oorlog in de zomer van 1914 ook naar Wenen komt gaan ze in de arbeiderswijk Brigittenau wonen. Ondanks de oorlogsomstandigheden kan de studie in het begin betrekkelijk normaal doorgang vinden. In de stad zal van de oorlog ook niet direct zoveel te merken
| |
| |
Joseph Roth als leerling van het ‘K.u.K. Kronprinz-Rudolf-Gymnasium’ in Brody, 1907.
| |
| |
zijn geweest. Het leven gaat gewoon door, het is een mooie zomer. De meeste mensen konden nauwelijks geloven dat er een oorlog uitgebroken was. Roth beweegt zich als een dandy door de straten, zoals Jozèf Wittlin, een mede-student, zich later herinnert.
Hoewel Roth een geducht cafébezoeker is, is hij echter niet het type van de boemelstudent. Zijn zelf-opgelegde ‘roeping’ als schrijver blijft hij nauwlettend in het oog houden. De eerste vruchten daarvan verschijnen in 1916 in Österreichs Illustrierte Zeitung, zoals de novelle Der Vorzugsschüler. In dat blad komt hij ook met korte verhalen en gedichten. Om in zijn onderhoud te kunnen voorzien treedt hij bij een gravin ook nog in dienst als huisleraar.
De oorlog is in 1916 nog steeds aan de gang en drukt een steeds sterker stempel op het dagelijkse leven. Roth geeft zich op, samen met zijn vriend Wittlin, als vrijwilliger voor het keizerlijke leger. Voor zijn opleiding wordt hij ingedeeld bij een in Wenen gelegerd bataljon veldjagers. In november van datzelfde jaar maakt hij de begrafenis mee van keizer Franz Joseph, het symbool van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. Korte tijd daarna gaat hij naar de fronten in het Oosten, waar hij in een afdeling van de infanterie in de berichtendienst terecht komt. In de buurt van Lemberg bevindt zich zijn legerplaats. De toestand in die streek is buitengewoon chaotisch. Het Russische leger is grotendeels teruggeslagen, maar er zwerven nog groepjes losgeslagen soldaten rond. De streek is, zoals op vele foto's is te zien, geteisterd door de oorlogshandelingen. In steden als Tarnopol en Czernowitz zijn kathedralen en synagogen in ruïnes veranderd. De Russen hadden al bij hun eerste inval in Galicië, ongeveer twee weken na het begin van de oorlog op 28 juli 1914, geweldig in het kroonland huisgehouden. De joodse bevolking was op grote schaal gevlucht, onder meer naar Hongarije en Wenen, zoals ook de moeder van Roth. De Kozakken hadden in de grensstreek geen goede naam en toen ze in aantocht bleken te zijn brak onder de joodse bevolking een grote paniek uit.
Ondanks de oorlogstoestand ziet Roth kans stukken te schrijven voor een aantal kranten, zoals het Weense dagblad Der Abend, het Prager Tagblatt en het weekblad Der Friede, waaraan ook schrijvers als Peter Altenberg, Robert Musil, Alfred Polgar en Franz Werfel meewerkten. Over de wijze waarop hij het einde van de oorlog meemaakte bestaat nog geen zekerheid, omdat hij zelf daarover verschillende versies in omloop gebracht heeft. Over een aantal perioden en gebeurtenissen in zijn leven heeft Roth de meest uiteenlopende verhalen verteld. Over zijn vader en diens afkomst, over zijn latere betrokkenheid bij het rooms-katholicisme (in de jaren dertig) en zo ook over het einde van de oorlog. Eén versie luidt dat hij een tijdlang in Russische krijgsgevangenschap zou zijn geweest. Zeker is in elk geval dat hij in december 1918 in Wenen is teruggekeerd en dan doorreist naar zijn moeder, die weer in Brody is gaan wonen. De toestand daar is echter allerminst opgehelderd, politiek noch militair, zodat Roth zijn geboortestad opnieuw verlaat. Begin 1919 trekt hij
| |
| |
door de Karpathen en komt uiteindelijk via Hongarije in Wenen terug, dan nog slechts de hoofdstad van Oostenrijk.
Hij wordt nu officieel journalist en wel bij Der Neue Tag, een ‘linksgetint’ dagblad. Uit de artikelen die hij voor deze krant schrijft, artikelen die eerst aan het eind van de jaren zestig in de belangstelling kwamen, blijkt een zekere betrokkenheid bij een socialistische visie op de politieke problemen van die dagen. Hij verklaart zich een tegenstander van militaristische en nationalistische verschijnselen in de maatschappij, hij hekelt het burgerdom en steekt de draak met de invloed van de geestelijkheid op het openbare leven. Deze artikelen, in 1970 door Ingeborg Sültemeyer ingeleid en uitgegeven in de bundel Der Neue Tag, laten al heel scherp zien over welk observatievermogen Roth beschikt. Hij is een echte verslaggever, een waarnemer bij uitnemendheid. In Wenen kan hij echter niet uit de voeten, ook financieel niet en hij vertrekt in 1920 naar Berlijn, de hoofdstad van de republiek van Weimar, waar zoveel mensen in die tijd naar toe trekken. Roth maakt daar drukke dagen door. Aan verschillende kranten verleent hij zijn medewerking, zoals 12 Uhr Blatt, Die Neue Berliner Zeitung, Berliner Tageblatt en de Berliner Börsen-Courier. Veel artikelen handelen niet over politieke onderwerpen, maar voorzover ze dat wel doen begeven ze zich enigszins in socialistische richting. Dat socialisme is eerder emotioneel dan dogmatisch. Dat geldt zeker voor de stukken die hij schrijft voor Vorwärts, het centrale orgaan van de ‘Sozialdemokratischen Partei Deutschlands’. Duitsland is na de ineenstorting van het keizerrijk in 1918 dan wel een republiek geworden, maar dat betekent nog niet dat er geen gevaarlijke ontwikkelingen meer plaats zullen kunnen vinden, meent Roth. De republiek moet zich op elk gebied nog waarmaken. In vele artikelen signaleert hij anti-republikeinse tendensen, zoals in militaire kringen en in die van reactionaire
academici. In het satirische blad Lachen Links, waaraan hij ook meewerkt, stelt hij dezelfde onderwerpen aan de orde, maar meer op een cabareteske manier. Zijn artikelen bevatten soms waarschuwingen dat het in Duitsland niet goed zal aflopen.
In het begin van de jaren twintig ontplooit hij een formidabele activiteit. Hij schrijft veel, maar doet ook mee aan het uitgaansleven, zoals zich dat afspeelt in café's in en om de Kurfürstendamm, waar beroemdheden dagelijks aan de stamtafel de vele en opwindende gebeurtenissen van de dag doornemen. Zo'n café is het Romanisches Café in de buurt van de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche. Berlijn in de jaren twintig: een onuitputtelijk onderwerp.
1922 is het jaar van zijn huwelijk, dat in Wenen plaatsvindt. Roth trouwt met een jonge joodse vrouw uit die stad, Friederike Reichl, in de wandeling Friedl genoemd. In Berlijn betrekken ze een woning in de wijk Schöneberg, maar lang hebben ze daar niet gewoond. Roth is door zijn journalistieke activiteiten al veel op pad, maar het huiselijk leven ligt hem ook niet. Zijn vrouw zit dan ook vaak alleen thuis, wat niet zonder moeilijkheden verloopt. Na een aantal langdurige
| |
| |
Friederike Roth, vermoedelijk midden jaren twintig.
Joseph Roth en zijn vrouw Friederike, vermoedelijk in Zuid-Frankrijk, 1925.
| |
| |
reizen betrekken ze een kamer in Hotel am Zoo, in de buurt waarvan nu in West-Berlijn het Europa Center is, bij het begin van de Kurfürstendamm.
Eén van de lange reizen voert Roth naar Praag, de kersverse hoofdstad van de nieuwe republiek Tsjechoslowakije. Over zijn bevindingen publiceert hij een lange artikelenreeks in het Prager Tagblatt. Als journalist moet hij in die tijd erg opvallen, want in verschillende kranten kan hij zijn bijdragen kwijt. Eind 1923 verschijnt in de Arbeiter-Zeitung, een in Wenen uitgegeven dagblad van de socialistische partij, het lange verhaal Das Spinnennetz, dat pas in de jaren zestig ontdekt wordt en dan als roman onder dezelfde naam wordt uitgegeven. In hetzelfde jaar treedt hij toe tot de Berlijnse redactie van de Frankfurter Zeitung. Voor deze krant zal hij in het vervolg de meeste artikelen en reportages schrijven. En hij zal er zelfs een tijdje correspondent voor zijn in Frankrijk, niet als gewoon correspondent, die het Duitse publiek op de hoogte moet houden van de vooral politieke ontwikkelingen in de Franse republiek, maar meer voor het schrijven van feuilleton-achtige bijdragen. Van het voorjaar 1925 tot de zomer van het jaar daarop woont hij in de Franse hoofdstad, met zijn echtgenote. Over een reis door het Zuiden van Frankrijk heeft hij voor zijn krant een indringende reportage geschreven, Im mittäglichen Frankreich.
Ondertussen is hij ook op literair gebied tot een paar publikaties gekomen. Bij de Berlijnse uitgeverij Die Schmiede komt in 1924 de kleine roman Hotel Savoy uit, die eerst in afleveringen in de Frankfurter Zeitung verschenen is. Dat komt bij Roth veel voor, zijn eerste boeken stonden in afleveringen in de krant. Na Hotel Savoy verschijnt in hetzelfde jaar bij dezelfde uitgever ook nog de roman Die Rebellion, die in afleveringen in Vorwärts heeft gestaan.
Het tweede deel van de jaren twintig zijn in het leven van Roth van beslissende betekenis. Na beëindiging van zijn Parijse correspondentschap vertrekt hij in augustus 1926 naar de Sovjet-Unie voor een reportagereis. Vijf maanden zal hij in de nieuwe republiek blijven en aan de lezers van de Frankfurter Zeitung over zijn indrukken berichten. Die zijn niet in een stemming van jubel geschreven. Hoewel zijn verslag niet afbrekend en cynisch is, zoals dat van George Grosz na zijn bezoek aan de Sovjet-Unie in 1922, valt er toch duidelijk in te lezen, dat hij het communistische regime de heilstaat niet naderbij ziet brengen. Tal van treffende observaties komen we in zijn artikelen tegen, vooral over de kleinburgerlijkheid van de Sovjets. ‘De nieuwe bourgeoisie’, noemt hij de mensen die het na de revolutie voor het zeggen kregen. Hij beschrijft hun kleding, hun gewoonten en opvattingen. De nieuwe staat mag dan van het proletariaat zijn, de nieuwe burger geniet ervan. Eén van de mooiste artikelen uit de lange serie gaat over een tocht met een stoomboot op de Wolga naar Astrachan. Dat is een boot met vier klassen aan boord, bovenin voor de nieuwe heersers en onderin, ver van het licht en de frisse lucht, voor het gewone volk.
| |
| |
Joseph Roth, midden jaren twintig.
Na een kort verblijf in Berlijn, Frankfurt en Parijs reist de inmiddels gevierde verslaggever weer voor langere tijd af, nu naar het berglandje Albanië. En ook daarover maakt hij een lange artikelenserie voor de krant. Dat is in het jaar 1927, waarin hij ook met ander werk komt, zoals een essay over Juden auf Wanderschaft en de roman Flucht ohne Ende.
Die titels beginnen steeds meer op hemzelf van toepassing te worden. Terwijl hij grote delen van Europa doortrekt wordt zijn vrouw ziek. Zij is zwak en kan het niet volhouden, zoals Roth zelf aan Stefan Zweig schrijft. In diezelfde brief zegt hij ook, dat hij in een lichtzinnige bui de verantwoordelijkheid voor een jonge vrouw op zich genomen heeft. Zij wordt na verloop van tijd opgenomen in een inrichting voor geesteszieken. Dat is in 1930 en de rest van haar leven zal zij opgenomen blijven. In 1941, twee jaar na het overlijden van haar man, wordt zij in het kader van het euthanasie-programma, dat het Hitler-regime heeft opgesteld voor zwakzinnigen en geesteszieken, om het leven gebracht. Na de opname van zijn vrouw begint voor Roth een nieuwe periode in zijn bestaan. Door de ervaringen in de Sovjet-Unie heeft hij het geloof in de mogelijkheden van een socialistische politiek, dat hij zeker heeft gehad, grotendeels verloren. In een brief die hij later eens aan zijn uitgever Gustav Kiepenheuer geschreven heeft, laat hij weten dat het schrijven voor al die socialistische kranten en blaadjes eigenlijk een vorm van broodschrijverij is geweest. Hem werd gevraagd eenstukje te schrijven en hij deed dat dan maar. Het lijkt ons zeer de vraag of dat zo is. Zijn
| |
| |
Andrea Manga Bell, omstreeks 1929.
| |
| |
betrokkenheid was er terdege, maar die verminderde door wat hij om zich heen zag gebeuren. Hij hing geen dogmatische standpunten aan, maar liet zich in de eerste plaats leiden door wat hij waarnam en door de emoties die hij daarbij onderging.
En wat hij waarnam stemde hem niet tot vrolijkheid en optimisme over wat er allemaal gebeurde. Integendeel zelfs! De met veel fanfare aangekondigde en bejubelde omwenteling in de Sovjet-Unie, ook door geestverwanten in Duitsland, had Roth bij zijn langdurige bezoek bepaald niet aangetroffen. De oude leiders waren weliswaar vervangen door nieuwe, maar die vertoonden nog dezelfde instelling. Sommige bevoorrechte klassen waren wel verdwenen, maar daarvoor waren andere in de plaats gekomen. En dan de ontwikkelingen in de Weimarrepubliek zelf, de toenemende invloed van rechtsradicale groeperingen, het geweld op straat, de uniform-mentaliteit van de Duitse burger. Voor de Frankfurter Zeitung en de Münchner Neuesten Nachrichten, waar hij een tijdje voor schrijft als hij vindt dat de eerstgenoemde krant hem te slecht betaalt, publiceert hij veel over het opkomende nationaal-socialisme en de grote belangstelling die deze beweging bij aanzienlijke groepen van de bevolking ondervindt.
In zijn persoonlijk leven verandert ook het één en ander. Zijn vrouw Friedl wordt verpleegd, eerst nog bij kennissen als Roth een poosje op reis is, daarna in inrichtingen als haar toestand steeds verslechtert. Hij heeft een kortstondige verhouding met een toneelspeelster, die ook uit Oost-Europa afkomstig is. Op een bijeenkomst in Berlijn ontmoet hij dan Andrea Manga Bell, een exotische verschijning, die als redactrice verbonden is aan het tijdschrift Gebrauchsgrafik. Zij is de dochter van een Cubaanse neger en een vrouw uit Hamburg en heeft al een hele geschiedenis achter zich als zij Roth ontmoet. Zij is getrouwd geweest met een negervorst uit Kameroen, een voormalige kolonie van Duitsland op het Afrikaanse continent. Deze studeerde medicijnen in Duitsland en verbleef ook enige tijd aan het hof van keizer Wilhelm II. Andrea Manga Bell, die twee kinderen had, is tot 1936 met Roth opgetrokken. Uit de studie van Bronsen valt op te maken dat deze verhouding voor de steeds eenzamer wordende schrijver het meest betekend heeft.
Aan het eind van de jaren twintig begint het ook op te vallen dat Roth veel begint te drinken. Van alcohol is hij nooit afkerig geweest, maar de hoeveelheden die hij nuttigt worden steeds groter. Hij kan niet meer zonder de alcohol. Juist in deze periode, als zijn persoonlijk leven door treurigheid wordt getekend, beleeft hij publicistisch een hoogtepunt. Het ene boek na het andere laat hij verschijnen. Zipper und sein Vater, Rechts und Links, fragmenten die ver na de Tweede Wereldoorlog als Der stumme Prophet het licht zullen zien en vele tientallen artikelen. Hij geniet als journalist een grote bekendheid en wordt beschouwd als de ware ‘feuilletonist’ van die tijd. Kranteredacties ‘vochten’, bij wijze van spreken, om zijn medewer- | |
| |
king. Als literator en romanschrijver wordt hij nog niet onderkend. Dat komt in 1930 als hij zijn boek Hiob. Roman eines einfaches Mannes publiceert (overigens ook eerst in afleveringen in de Frankfurter Zeitung). Dat boek vindt ruime weerklank bij het publiek en trekt ook buiten Duitsland de nodige aandacht. Een jaar later verschijnt er een Amerikaanse uitgave van.
Tussen het schrijven van zijn boeken door blijft hij ook de ‘gewone’ journalistiek doen, reportages van reizen door Duitsland, Frankrijk en Polen. Daarin houdt hij zich intensief bezig met de ontwikkelingen in Duitsland, met Hitler en zijn nationaal-socialistische partij, met de dreigende gevaren en het feit dat weinigen onderkennen wat er nu aan de hand is.
In Zuid-Frankrijk, waar hij zich weer eens een poosje ophoudt in 1931, begint hij aan een nieuw boek dat, achteraf gezien, het dikste wordt dat hij zal schrijven, maar dat ook eerst in de Frankfurter Zeitung zal verschijnen. Vanaf 17 april 1932 loopt in die krant de feuilleton Radetzkymarsch. Later in dat jaar komt het boek uit, een kroniek van de Habsburgse monarchie, verteld aan de hand van de lotgevallen van de familie Von Trotta, steunpilaren van de keizer. In een melancholische ondertoon doet Roth in dit boek verslag van de gebeurtenissen in het uitgestrekte rijk, in de hoofdstad Wenen en in aan verre grenzen gelegen garnizoensplaatsen, waarvoor zonder twijfel Lemberg en Brody model hebben gestaan. Het is het boek van de ondergang van Oostenrijk-Hongarije, die eigenlijk samenviel met de dood en begrafenis van keizer Franz Joseph in november 1916, een begrafenis die destijds nog door Roth zelf was bijgewoond, toen hij als militair vrijwilliger in opleiding was.
Als het boek verschijnt staat een ander rijk op het punt van beginnen: het duizendjarig rijk van Adolf Hitler. De invloed van de nationaal-socialisten in Duitsland is geweldig toegenomen, het antisemitisme is tot openbare godsdienst verheven en de terreur tegen andersdenkenden wordt gewoon op straat uitgeoefend. Sommigen hebben deze ontwikkelingen zien aankomen en waarschuwden ervoor. Zoals, om een voorbeeld te noemen, de tekenaar George Grosz, maar velen lachten hem uit. Hitler is niet meer dan een paljas, die hysterische redevoeringen houdt, een voorbijgaand verschijnsel. Ook Roth ziet het echter somber in. Al in 1928, op een visite bij de uitgever S. Fischer, waar ook Alfred Döblin, George Grosz, Ernst Toller en nog enkelen aanwezig zijn, zegt hij ineens, tot grote verbazing van de anderen: ‘Binnen tien jaar zal a) Duitsland in oorlog zijn met Frankrijk, b) zullen wij, als we geluk hebben, als emigranten in Zwitserland leven en c) zullen de joden op de Kurfürstendamm neergeknuppeld worden’. Niemand, zo vermeldt de echtgenote van de uitgever, reageerde op de vertwijfeld lachende Roth.
Vier jaar na deze profetische uitspraken is het al zover. Op 30 januari 1933 wordt de macht in Duitsland door Hitler en zijn partij overgenomen. Op diezelfde dag, in de vroege morgen, heeft Joseph Roth de Duitse hoofdstad reeds verlaten en is op weg naar Parijs. Misschien
| |
| |
had hij nog een tijdje in Berlijn kunnen blijven, omdat hij zomaar niet van zijn Oostenrijkse staatsburgerschap kon worden beroofd, maar hij neemt het zekere voor het onzekere. Degenen die in dat eerste begin de ontwikkelingen nog even op hun beloop laten en de zaken nog eens willen aanzien, krijgen ongelijk. In Parijs neemt Roth zijn intrek in Hôtel Foyot in de Rue de Tournon en als dat hotel wegens bouwvalligheid moet worden afgebroken gaat hij naar Hôtel de la Poste, aan de overkant. Die straat zal tot zijn dood zijn belangrijkste verblijfplaats zijn, daar keert hij terug als hij op reis geweest is, wat regelmatig gebeurt. Hij komt in Zwitserland, Zuid-Frankrijk, België en Nederland.
Uit een in het Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel in maart 1933 gepubliceerde lijst van 131 verboden schrijvers weten we dat ook Roth daartoe behoorde. Op 10 mei van dat jaar zullen ook zijn boeken in Berlijn in de vlammen van de grote boekverbranding zijn geworpen. De ironie wil, dat in de magazijnen van Kiepenheuer in Berlijn een map met een niet-voltooid manuscript van Roth over het hoofd gezien wordt door de Gestapo. Het in 1975 gevonden manuscript wordt in 1978 uitgegeven onder de titel Perlefter, Die Geschichte eines Bürgers (onvoltooide roman). De tijd van de ballingschap wordt door hem niet in ledigheid doorgebracht. Het is verbazingwekkend dat hij bij het toenemend gebruik van alcohol nog zoveel werk heeft verzet. Behalve aan boeken en verhalen werkte hij mee aan verschillende bladen, die in de ‘Exil’ werden opgericht om de vele gevluchte schrijvers een mogelijkheid tot publikatie te kunnen bieden. Eén daarvan is Das Neue Tage-Buch, dat al direct in 1933 begint te verschijnen. Later komen daar bladen bij als Neue Deutsche Blätter, Die Sammlung en Die Zukunft. Andere bladen kwamen in het Frans uit. Roth is ook betrokken bij allerlei problemen van
| |
| |
organisatorische aard, waarmee de gevluchte schrijvers te maken krijgen, zoals de oprichting van een Deutsche Freiheitsbibliothek in Parijs. Hierin zouden exemplaren moeten worden opgenomen van alle in Duitsland verboden, verbrande en doodgezwegen boeken. Het initiatief komt op gang nadat de Franse schrijver Romain Rolland een open brief heeft gepubliceerd over de boekverbrandingen in mei 1933 in Duitsland, waarin hij deze gebeurtenissen een dieptepunt in de Westerse cultuur noemt, Roth is ook bij de voorbereidingen betrokken, hoewel hij door verschillende mensen met enige achterdocht wordt bekeken. Dat heeft te maken met de politieke opvattingen die hij in de loop van de tijd is gaan huldigen. Na zijn enigszins vage en emotionele binding met de socialistische beweging komt hij langzaam terecht in een meer conservatieve hoek, namelijk in kringen waarin de gedachte wordt levend gehouden aan ‘het oude Oostenrijk’. De centrale figuur in die kringen is Otto von Habsburg. Roth beijvert zich daadwerkelijk voor die politieke gedachten, die zijn samengesteld uit nostalgie en vergane oude glorie. In februari 1938, vlak vóór de ‘Anschlusz’ van Oostenrijk bij Duitsland, reist hij nog naar Wenen en probeert daar het standpunt van de Oostenrijkse ‘legitimisten’ te verduidelijken. Zonder resultaat, want nog in datzelfde jaar komen de troepen van Hitler, ook een oud-Oostenrijker, het land binnen en bestaat Oostenrijk helemaal niet meer. Vanwege die conservatieve en ‘zwaar’ rooms-katholieke sfeer, waarin Roth vertoeft, wordt hij nogal eens gewantrouwd. In zijn boek Politik und Literatur im Exil - Deutschsprachige Schriftsteller im Kampf gegen den Nationalsozialismus neemt Alfred Kantorowicz het voor Joseph Roth op. Hij wijst met nadruk op de staat van dienst van Roth in de republiek van Weimar en op zijn voorspellingen over wat Duitsland te wachten zou staan als Hitler aan de
macht zou komen. Roth verafschuwt elke vorm van geweld, meent hij, dit ondanks zijn nostalgische verklaringen over het oude Oostenrijk.
Over de vraag of hij tot het rooms-katholieke geloof bekeerd is en zich in de kerk die daarbij hoort heeft laten dopen, lopen de meningen uiteen. Dit ondanks de verzekering van Roth zelf, soms in pathetische bewoordingen afgelegd, dat hij een gelovig en trouw katholiek is. In Nederland verkeert hij in de kringen van De Gemeenschap, waar Anton van Duinkerken een belangrijk figuur was. In dat blad publiceert Roth in september 1937 een artikel onder de titel: De Kerk op den Kruisweg, waarin hij onder meer schrijft: ‘Het schijnt dat de tijd is aangebroken, waarop de Kerk haar kinderen moet toeroepen: weest bereid om in te gaan tot de catacomben, waar uwe vaderen zalig zijn omgekomen! Slechts deze roep kan de Kerk redden, verjongen en -vergrooten’. Het is nog maar de vraag hoe deze ‘hang’ naar het conservatieve katholicisme moet worden opgevat. Dat Roth in kringen van de Oostenrijkse monarchisten als ‘één der hunnen’ wordt beschouwd valt te begrijpen. In de chaotische tijd van de jaren dertig is voor de uit Midden-Europa afkomstige vluchtelingen niets meer en beter geschikt voor de politieke vormge- | |
| |
ving van het heimwee naar de tijd van voorheen dan Roth's Radetzkymarsch. Soms krijgt men echter de indruk dat hij, om het enigszins sterk uit te drukken, door rooms-katholieke kringen ‘geannexeerd’ is en dat hij zich daartegen niet heeft verzet. Wellicht stelde hij, de steeds eenzamer wordende en in de drank vluchtende schrijver, het op prijs nog ergens te worden gewaardeerd.
De tijd van de ballingschap is zeer moeilijk voor hem, zoals natuurlijk voor ieder die in dezelfde omstandigheden verkeert. De in 1979 verschenen brieven van de naar Amerika vertrokken Duitse tekenaar George Grosz bevatten in dat opzicht veel belangrijk materiaal. Het aantal zelfmoorden onder de emigranten is ongekend hoog, anderen plegen zelfmoord op termijn door zich langzaam in de alcohol te verdrinken.
Roth behoort tot de laatste groep. Het merkwaardige blijft dat hij nog zoveel onderneemt. Hij schrijft nog een aantal boeken, waar anderen decennia voor nodig zouden hebben. Soms leest hij uit eigen werk voor. In een boek van Wemer Fuld over Walter Benjamin wordt iets verteld over een literaire salon ten huize van de naar Parijs gevluchte Berlijnse bankier Hugo Simon. Zijn echtgenote verzorgde middagen, waar bekende schrijvers tegen betaling van 100 francs uit eigen werk voorlazen. Joseph Roth komt voorlezen uit Tarabas. Na 25 minuten houdt hij op als hij is gevorderd tot de beschrijving van een pogrom tegen de joodse bevolking door de ruwe troep soldaten die Tarabas om zich heen verzameld heeft. Dat durfde Roth zijn toehoorders niet aan te doen, zo'n beschrijving van de ellende.
Uit de door Roth geschreven brieven krijgen we een goede indruk van zijn houding tegenover het nationaal-socialisme en van wat hij van anderen in dit opzicht verwachtte. Vooral de correspondentie met Stefan Zweig is van belang. Roth vindt dat Zweig te weinig op de hoogte is van de gang van zaken in Duitsland en de achtergronden daarvan. En dat hij te goedgelovig is. Op 19 augustus 1935 schrijft hij hem over een manifest aan de Volkenbond, waarvan Zweig zich veel voorstelt. Roth niet: een manifest blijft een manifest, we bereiken daar niets mee. De Volkenbond zal niets met een manifest doen, een oorlog kan hij ook niet verhinderen, een pogrom evenmin. We moeten praktisch blijven, meent Roth en dat betekent, dat we moeten zorgen voor passen en papieren voor vluchtelingen.
Roth verwijt hem ook dat hij onderschat wat er in Duitsland plaatsvindt. Het vernederen van de joden is niet van vandaag of gisteren, dat behoort tot het programma van het derde rijk ‘vom er sten Tag. Das weisz doch alle Welt. Der Streicher ist doch nicht anders als der Hitler, und man brauchte doch nicht erst zu warten, bis der Streicher von Nürnberg nach Berlin kommt! In der national-sozialistischen Idee, wenn man es so nennen kann, ist nichts Anderes enthalten, als die Verachtung der jüdischen Rasse! Warum sehen Sie es denn erst heute? Warum nicht schon vor zwei Jahren? 2 3/4 Jahren? Diese Bestialität war von Anfang drin. Es hat nicht erst vor 2 Monaten die niedertrachtige Auffassung von den Juden
| |
| |
begonnen. Beleidigt und erniedrigt waren wir vom ersten Hitlertag an! Warum kommt dieser Protest so spät?’
De boeken die hij tijdens de ballingschap schrijft komen uit bij Nederlandse uitgevers: Allert de Lange en Querido in Amsterdam en De Gemeenschap in Bilthoven. Het zijn achtereenvolgens: Tarabas, ein Gast auf dieser Erde, Der Antichrist, Die hundert Tage, Beichte eines Mörders erzählt in einer Nacht, Das falsche Gewicht, die Geschichte eines Eichmeisters, Die Kapuzinergruft en Die Geschichte von der 1002. Nacht. Deze boeken verschijnen nog tijdens zijn leven. Kort na zijn dood zien nog het licht, ook in Nederland, Die Legende vom heiligen Trinker en Der Leviathan.
De laatste jaren van zijn leven reist hij nog betrekkelijk veel. Zo is hij verschillende keren in Nederland om overleg te plegen met zijn Nederlandse uitgevers. En voor de contacten met de vele vrienden en bekenden die hij ondertussen heeft opgedaan en die hem komen opzoeken in de cafés waar hij ‘residentie’ houdt. Een tijdlang heeft hij nog vrouwelijk gezelschap. De eveneens geëmigreerde Duitse schrijfster Irmgard Keun trekt met hem op, maar kan dat op den duur niet meer volhouden. Roth's gezondheid gaat hard achteruit, hij kan nauwelijks meer lopen. Zitten, praten, drinken en schrijven, dat kan hij nog. Als hij op 23 mei 1939 verneemt dat de in New York in ballingschap wonende schrijver Ernst Toller, die hij erg goed gekend heeft, zelfmoord heeft gepleegd, zakt hij in elkaar. Hij komt nog wel weer bij, maar wordt toch naar een ziekenhuis overgebracht, het Hôpital Necker, een verblijfplaats voor berooiden en armen. Op 27 mei overlijdt hij. Drie dagen later wordt hij, onder grote en veelzijdige belangstelling, begraven op het Cimetière Thiais, even ten zuidoosten van Parijs. Hij is nog geen 45 jaar geworden. Op zijn grafsteen staat: Joseph Roth, Oostenrijks schrijver, gestorven in ballingschap te Parijs.
| |
| |
In de jaren dertig is Roth voor Nederlandse lezers geen onbekende meer en aan zijn heengaan wordt in de pers dan ook de nodige aandacht besteed. Meestal worden enige biografische gegevens verstrekt, waarbij het opvalt dat de eenstemmigheid daarin ver te zoeken is. Zo woonde Roth volgens Het Volk sinds 1922 in Parijs, terwijl De Tijd dat op 1924 houdt. Geen van beide zijn juist. Roth was een deel van de jaren 1925 en 1926 correspondent in Parijs voor de Frankfurter Zeitung, speciaal voor het schrijven van reportages. Na enkele strubbelingen met de redactie in Frankfurt verlaat hij in de loop van 1926 Parijs om te worden opgevolgd door Friedrich Sieburg. Pas in 1933 ging hij echt in de Franse hoofdstad ‘wonen’, noodgedwongen.
In Het Volk wordt door Johan Winkler Roth's ‘sterke neiging voor het katholicisme’ als merkwaardig omschreven. Zijn afkeer tegen de nationaal-socialistische dictatuur kwam niet voort uit politiek radicalisme, ‘maar meer uit een geestelijk conservatisme’. Dit betekende niet dat Roth niet met anders-georiënteerde anti-fascistische letterkundigen kon samenwerken, het nationaal-socialisme is voor hem gevaarlijker dan het atheisme, omdat het valse goden dient. Deze liefde voor de katholieke godsdienst, zo vervolgt Winkler, vond haar complement in zijn grote verering voor het katholieke Oostenrijk.
In De Tijd wordt, na vermelding van het jaartal 1924, waarin Roth zich dan volgens deze krant in Parijs gevestigd zou hebben, het volgende opgemerkt: ‘Hij was dus heelemaal geen Duitscher en geen emigrant uit 't Derde Rijk, zooals men hem, ten onrechte hem opsommend bij de verbannen schrijvers, wel eens noemde. Zijn boeken werden dan ook niet verbrand, noch verboden. Eerst met zijn werk “Der Antichrist”, dat te Amsterdam verscheen en door Weremeus Buning werd vertaald en door Anton van Duinkerken met een inleiding voorzien, keerde Roth zich duidelijk tegen het nationaal-socialisme, dat geheel vreemd en vijandig was aan zijn merkwaardig religieus schrijvers-temperament’. Dit mag op zijn minst een zeer wonderlijke passage genoemd worden, ook gezien vanuit de kennis van 1939, een passage vol onkunde en onbegrip.
Anton van Duinkerken heeft voor De Groene Amsterdammer een In memoriam Joseph Roth geschreven, waarin hij een groot stuk overneemt uit een artikel dat hij al eens in De Tijd gepubliceerd heeft. Van Duinkerken schrijft, dat Roth op voet van oorlog verkeerde met deze wereld: ‘Hij voelde zich niet thuis tusschen de nette menschen, met hun fatsoen jegens elkander en hun walgelijke onbeschoftheid jegens den hemel. Dan maar liever andersom!’ Van Duinkerken schrijft verder over het bericht in de kranten dat Roth aan longontsteking gestorven is: ‘Het is de laatste hoon die zij hem konden aandoen. Hij stierf omdat hij hierbeneden geen vaderland meer had, vast en diep overtuigd, dat hij er hierboven een zou vinden.’
In de opmerkingen in De Tijd en in die van (de rooms-katholieke) Van Duinkerken in De Groene proeft men een zekere neiging Roth tot het exclusieve bezit van de eigen, rooms-katholieke groep te
| |
| |
verklaren.
In het Algemeen Handelsblad gaat Chr. de Graaff ook in op de vele tegenstrijdigheden in de levensloop van Roth: ‘Of hij werkelijk Oostenrijksch beroepsofficier is geweest en “officieel” lid van de Katholieke Kerk, zooals hij iedereen gaarne vertelde, of dat ook deze levensbijzonderheden tot het domein van zijn onuitputtelijke fantasie moeten worden gerekend, doet hier weinig terzake’, schrijft hij. Roth was een natuur vol tegenstrijdigheden, daar zijn alle In memoriam-schrijvers het over eens. En over het feit dat een eenzame man, een opgejaagde vluchteling, maar een zéér groot schrijver overleden is. Volgens De Telegraaf mocht nog zoveel van hem worden verwacht, maar het vele dat hij in zijn geschriften gegeven heeft verzoent enigermate het feit dat hij op nog jonge leeftijd is gestorven. Wat heeft hij geschreven?
|
|