De dubbelmonarchie van de Habsburgers
Iemand die een atlas doorbladert van het einde van de vorige eeuw, bij voorbeeld de eerste uitgave van Bos' Schoolatlas der geheele aarde (1877) treft een totaal andere landindeling aan dan zoals wij die tegenwoordig kennen. Het eerste grote land dat wij daarin tegenkomen, na een kaart van Nederland en enige overzichtskaarten, is Oostenrijk-Hongarije, een uitgestrekt gebied in het midden van Europa. In het Westen grenst het aan Zwitserland, in het Oosten aan Rusland, dan nog het onmetelijke rijk van de czaren. Oostenrijk-Hongarije is een statencombinatie die in de geschiedenis bekend staat onder de naam ‘dubbel-monarchie’. Het rijk werd bestuurd door een vanouds machtige Europese dynastie, die van de Habsburgers. In het jaar 1848 was Franz Joseph tot keizer gekroond en hij zou dat tot zijn dood in 1916 blijven. Zelden zal iemand zo lang op een troon hebben gezeten.
Het Weense Congres dat in 1815, na het tijdperk-Napoleon, orde op zaken in Europa wilde stellen, had de oprichting te zien gegeven van de Duitse Bond, een poging tot eenheid van de Duitse landen. Oostenrijk had daarvan de leiding. In de praktijk kwam er weinig van terecht, omdat elke staat zijn eigen souvereiniteit wilde behouden, terwijl in belangrijke zaken eenstemmigheid vereist was. De hegemonie van Oostenrijk werd door Pruisen steeds meer aangevochten en toen de machtige Otto von Bismarck minister-president van Pruisen werd, in 1862, begon hij uitvoering te geven aan zijn voornemen aan Pruisen de centrale plaats in Duitsland te geven. Een gewapend conflict met Oostenrijk zou daarvoor onvermijdelijk zijn. In 1866 werd een aanleiding gevonden Oostenrijk de oorlog te verklaren. De Duitse legers, onder aanvoering van de chef van de generale staf, Helmuth von Moltke, hadden in enkele weken de Oostenrijkers op de knieën. De kaart van Midden-Europa kreeg door de Vrede van Praag een ander aanzien. Pruisen lijfde Sleeswijk-Holstein en een aantal andere gebieden in. De invloed van Oostenrijk nam behoorlijk af, zeker in het Westen. Een jaar na de nederlaag tegen Duitsland kreeg Hongarije, dat eerdere pogingen tot zelfstandigheid door Wenen hardhandig de kop zag ingedrukt, autonomie. Oostenrijk en Hongarije vormden toen weliswaar twee staten, maar ‘met een gemeenschappelijk opperhoofd, gemeenschappelijke buitenlandsche aangelegenheden, financiën en krijgswezen’, zoals in de eerste druk van het Beknopt Leerboek der Aardrijkskunde van ‘meester’ Bos staat (1876).
In het uitgestrekte gebied woonden vele nationaliteiten, die weinig of geen onderlinge belangen hadden, slechts één en dezelfde keizer: Franz Joseph. Onder zijn keizerlijk gezag vielen Oostenrijkers, Hongaren, Tsjechen, Slowaken, Kroaten, Roemenen, Polèn, Slowenen,