| |
| |
| |
De teksten in De Houten Pomp
Iemand die de jaargangen van De Houten Pomp doorbladert en hetzelfde ook wel eens met De Notenkraker heeft gedaan, zal het opvallen dat beide satirieke organen min of meer van dezelfde ‘formule’ uitgaan. Dat betekent in feite, dat het socialistische blad model heeft gestaan voor het anti-revolutionaire. De inhoud van beide bladen is uitermate verschillend, maar niet de vorm waarin deze is gegoten. Per nummer komen zo'n zes à zeven tekeningen voor. Daarnaast zijn er de vaste rubrieken, waarin kwesties op een bepaalde manier worden aangeroerd. We treffen ook dichters, althans mensen die over het vermogen beschikken hun woorden(stroom) in rijmvorm weer te geven en foto's van voor de respectieve partij belangrijke evenementen. In kort bestek zal ik proberen een indruk te geven van de geschreven produktie in De Houten Pomp. Het blad kende een aantal vaste rubrieken zoals Politieke confidenties, Politieke nieuwtjes, We vliegen, Varia en Binnenhof-Proza. Die rubrieken zijn door Hein Kray van een vignet voorzien. Ook tussen de lange rijmwerken strooide hij geregeld tekeningetjes.
In de genoemde rubrieken wordt getracht op een wat luchtiger toon dan gebruikelijk de politieke ontwikkelingen te volgen. Het meeste van dit werk is verricht door Jan Politiek, pseudoniem van de parlementaire redacteur van De Standaard J. Hollander. Zijn plaats in het blad is te vergelijken met die van A.W. IJzerman in De Notenkraker. Het grootste gedeelte van zijn bijdragen richt zich tegen het socialisme of het communisme. Tussen deze beide wordt soms wel, soms niet een onderscheid gemaakt. Zoals De Notenkraker zich keert tegen de ‘politieke christenen’ of de ‘klerikalen’, zo bestrijdt De Houten Pomp ‘de overzijde’ of ‘het roode kamp’. Geen gelegenheid laat men voorbijgaan de socialisten op hun inconsequenties te wijzen, de ene SDAP'er tegen de andere uit te spelen of iemand in het heden te herinneren aan een gebeurtenis uit het verleden toen hij de zaken geheel anders voorstelde. De socialisten lijken voor al het verkeerde in de samenleving verantwoordelijk. Van de niet-christenen vormen zij, op de communisten na, de gevaarlijkste afdeling. Liberalen en vrijzinnig-democraten behoren weliswaar ook tot de ‘overzijde’, maar ze zijn niet zo erg als de socialisten, hoewel ze soms zelfs duchtig worden aangepakt.
Op 29 augustus 1924 schrijft Jan Politiek over de socialisten: ‘Ze zijn alleen maar tuk op zetels aan de regeeringstafel. Ze staan gewoon te springen of ze nog niet maggen. 't Duurt ook zo lang. Overal elders zaten of zitten de Genossen al in de gestoelten der eere en hier heeft Troelstra reeds alle hoop laten varen’. Pogingen van de socialisten ‘het regerings- kasteel te veroveren’, zoals de uitdrukking vaak luidt, worden in een
| |
| |
merkwaardig daglicht geplaatst, alsof het iets met onoirbare praktijken te maken heeft. Vaak wordt in dit verband verwezen naar ‘november 1918’, toen Troelstra bij vergissing meende, dat ook Nederland in een revolutionaire fase zou overgaan. De herinnering aan deze voor de anti-revolutionairen uitermate verwerpelijke gebeurtenissen wordt in De Houten Pomp steeds levendig gehouden. Dat geldt eveneens voor de spoorwegstakingen van 1903, toen de socialisten zich ook zo revolutionair gedroegen. Kuyper stelde toen orde op zaken. De socialisten bedreigen het vaderland. Als de Franse admiraal Jaurès - een broer van de in 1914 doodgeschoten socialistenleider Jean Jaurès - de volgende uitspraak doet, is hij verzekerd van anti-revolutionaire instemming: ‘Ik trad met vertrouwen tot de partij (de socialistische in Frankrijk, v. W.) toe, omdat ik weet, dat zij, bij haar vurig verlangen de zaak der arbeiders te verdedigen, het niet minder vurige verlangen koestert de Republiek en het Fransche Vaderland te verdedigen’ (27 juni 1924). De voorbeelden in dit genre zijn zeer talrijk.
Soms wordt het gedrag van de tegenstander aangegrepen om de verdiensten van de eigen beweging beter in het licht te stellen. Zo is De Houten Pomp uiteraard het christelijk onderwijs zeer toegedaan en met enig leedvermaak wordt dan ook vermeld hòeveel de voorstanders van het openbaar onderwijs wel voor hùn zaak over hebben: ‘Te Voorburg, een villadorp bij Den Haag, heeft de afdeeling van Volksonderwijs een collecte gehouden ten bate van het steunfonds voor het openbaar onderwijs. Opbrengst... f 90,-. Zoiets brengt bij ons een goeie collecte op een on noozele ouderavond van één school op’ (18 juli 1924). Een jaar later wordt een opbrengst gemeld van f 46,71 door enige duizenden aanwezigen op een meeting in het Amsterdamse Concertgebouw, gericht tegen de opdracht voor de kabinetsformatie aan Colijn: ‘Zo'n bedrag collecteeren ze bij ons op een jaarfeest van een knapenvereeniging’ (31 juli 1925). In deze trant worden vele offensieven gelanceerd tegen ‘de overzijde’. Jan Politiek vraagt om zulke berichten aan de lezers. ‘Voor bewerking in deze rubriek verzoek ik vriendelijk toezending van berichten, krantenknipsels e.d. uit het geheele land. Vooral ook van politieke vergaderingen. Toezending aan: Jan Politiek, p/a redactie De Houten Pomp, Gagelplein 7, 's-Gravenhage’ (1 mei 1925).
In de rubriek We vliegen wordt overwegend buitenlands nieuws behandeld. Gevlogen wordt over de hele wereld en waar iets van belang valt waar te nemen, wordt even een notitie gemaakt. Op 6 april 1923 wordt over België gevlogen waar het Paascongres van de Belgische socialisten gehouden wordt, met als belangrijk onderwerp het vrouwenkiesrecht. ‘Twee dagen lang debatteerden ze erover en verwierpen toen het voorstel Van der Velde om in 1926 de vrouwen aan de provinciale stembus toe te laten. Wat 'n reactionair stelletje, die Belgische socialis- | |
| |
ten. Zouden we Suze Groeneweg (een SDAP-Tweede Kamerlid, v. W.) er niet eens voor 'n jaar of wat detacheeren?’
De meeste berichten over het buitenland worden ‘beschrijvend’ gebracht. Het lijkt niet in de eerste plaats de bedoeling te zijn humoristisch te doen. Een eigen oordeel over de gesignaleerde gebeurtenis wordt bijna altijd gegeven. In 1926 wordt over de mijnwerkersstaking in Engeland, ‘The Great Strike’, gesproken in termen van ‘het goddelooze van socialistische politiek’. In hetzelfde jaar wordt gevlogen ‘over Rome en we hoorden Mussolini een streng vloekverbod uitvaardigen. Dat eert den fascist!’ (4 juni 1926). Uit het blad blijkt, dat voor Mussolini geen enkele sympathie bestaat waar het handelt om politieke zaken. Betreffende de moraal valt er echter nog wel eens een instemmende uitspraak te noteren. Ook worden andere volken vaak met stereotype benamingen aangeduid. Russen zijn ‘Bolsji's’ of ‘roode sinjeuren’ en Chinezen worden wel ‘gele schuinoogjes’ genoemd. En Frankrijk is ‘het vrouwtje met haar bekende elegante manieren’.
| |
| |
In de rubriek Varia worden her en der uit andere periodieken geplukte berichten en nieuwtjes van commentaar voorzien. Hier is zo'n bericht ‘uit den communistischen heilstaat’: ‘Het bestuur van de afd. Amsterdam der C.P.H. heeft den heer Alex Wins als lid der afdeeling geschorst wegens het gebruik van een... stoel in het debat op de laatstgehouden huishoudelijke vergadering’. En het commentaar hierop: ‘Maar... in een huishouden mag je toch van een stoel gebruik maken?’ Nog één voorbeeld: De Telegraaf vertelt van een Frans blad ‘wien het met een sensationele aankondiging van zekere onthulling blijkbaar om een campagne van politieken inslag te doen is geweest!!’. Commentaar over De Telegraaf: ‘Die kan 't weten!!’ Het bekende Amsterdamse dagblad moet het overigens zeer vaak ontgelden bij de anti-revolutionairen van de jaren twintig.
Hoewel de in De Houten Pomp voorkomende kritiek overwegend gericht is op ‘de overzijde’, met de socialisten als eerste mikpunt, laat men zich ook niet onbetuigd als het gaat om de twee kleine politieke partijen van protestants-christelijke huize, de Staatkundig-Gereformeerde Partij en de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij, respectievelijk van de predikanten Kersten en Lingbeek. Zoals geheel vanzelf spreekt, worden deze twee zeer anti-papistische partijtjes voortdurend in het rooms-katholieke blad De Roskam aangepakt. Dat gebeurt op een wijze, alsof ze een reële bedreiging voor het rooms-katholieke bevolkingsdeel zouden betekenen. Maar ook De Houten Pomp heeft weinig met de politiek van de ‘Galmers’, zoals ze wel genoemd worden, op. Zo wordt op 21 november 1924 een spotzang op de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij opgenomen, waarvan de volgende regels het slot vormen:
Neen, dit is Heusch Geen Staatspartij;
In Hollands Generale Staten
Zou men de stumperds laten praten.
Hun Grootste Stuurlui staan aan wal
Van 't sturen snappen zij geen bal
Zij hebben tot Hun Grootste Schand'
't Is Heusch, Geen Sikkepit Verstand
Van 't Staatsbeleid: 't is dus voor mij
Een Halve Gare Staatspartij.
Jan Politiek beschuldigt deze partijen regelmatig van ‘inlegkunde’, omdat ze zo goed elke politieke situatie in bijbelse termen weten te duiden.
Kritiek op de grotere christelijke partijen, de Rooms-Katholieke Staatspartij en de Christelijk-Historische Unie komt wel voor, maar zeer
| |
| |
gematigd. Slechts één keer ontstaat grote opwinding, als De Houten Pomp vermeldt, dat de christelijk-historische heer Snoeck Henkemans op een feestje toegezongen zou zijn met de volgende regels: ‘Hij heeft Colijn de das omgedaan, En heeft hem in zijn hemdje laten staan’. In de CHU is men daar uiterst verbolgen over en vraagt op hoge toon wie in de anti-revolutionaire kring de leiding heeft: ‘De redaktie van de “Houten Pomp” en van de bladen, die als afvoerbuis dienen om het rioolwater van dat blad naar “ons Antirevolutionaire Volk” af te leiden, of de heer Colijn en “De Standaard”. Wij vertrouwen natuurlijk dat het laatste het geval is’. Iedere ontwikkeling in de ‘affaire’ wordt ook nauwlettend gevolgd in bladen als De Notenkraker en Het Volk (bijv. 17 mei 1926).
De eigen partijleiding wordt door de redactie steeds ontzien. Een enkele keer komt er een vermaning voor een anti-revolutionaire burgemeester, die zich niet aan de zondagsheiliging houdt, maar daar blijft het bij. In het laatste nummer betreurt Jan Politiek het echter, dat ze de ‘eigen menschen’ niet meer en vaker hebben aangepakt. Colijn, zo blijkt uit het gehele blad, is de leider, ‘onze leider’, die nooit wordt bestreden, maar altijd in bescherming genomen. Ook de anti-revolutionaire beginselen worden in het blad steeds uitgedragen. Jan Politiek is een trouw supporter van de politiek van de partij: trouw aan het vaderland en aan Oranje. Op 21 september 1928 beschrijft hij de opening van de Staten-Generaal: ‘Ik ben nog een Oranjeklant van het oude soort. Zo één, die het thuis met de paplepel ingekregen heeft: zoo lang het oude snoer God, Nederland en Oranje bestaat is er voor ons land en volk een toekomst weggelegd. Een toekomst in verband met onze historie. En daarom: onze Koningin te zien en te hooren, het is voor mij het glanspunt der Kameropening’.
Een vast bestanddeel van de teksten in het blad vormen de gedichten. Verschillende dichters deden mee, maar het meeste is gewrocht door Bart van de Veluwe, pseudoniem voor B. van Mourik, een onderwijzer te Hattem. Hij vervult min of meer dezelfde functie, die L.M. Hermans lange tijd bij het Zondagsblad en De Notenkraker had: leverancier van rijmwerken. Zijn gedichten vallen zowel de vijanden fel aan als ondersteunen de eigen ‘heirscharen’. Als de verkiezingen in de zomer van 1925 voor de anti-revolutionairen redelijk gunstig verlopen zijn, brengt hij dat in Na de slag als volgt onder woorden:
O, God van ons betrouwen!
Wij mochten 't veld behouên,
Ten spijt van 's vijands spot;
Hij kon ons niet verdrijven
| |
| |
Hij moet van verre blijven
In Het woordenboek van den Socialist had hij eerder gedicht, dat daarin het woord tevredenheid niet voorkomt (10 april 1925). Het slot luidt:
Een makker die tevreden is,
Geeft ons slechts scha en hindernis.
Ge weet toch wel: S.D.A.P.
Is onze leus op 's levens zee
Soort Dat Altijd Pruttelt is
En daarom: weg, tevredenheid!
En daarom: leev' de klassenstrijd.
In de latere jaren maakte Hein Kray regelmatig tekeningetjes bij Bart van de Veluwe's werk. Als voorbeeld wordt hiervan opgenomen De Kennemerjagers, een gedicht en tekening naar aanleiding van het bericht, dat in Kennemerland een korps ‘Kennemer jagers’ zal worden opgericht om in geval van oproer of onlusten afgelegen huizen en villa's op het platteland te beschermen. Een ‘roode haas’ vraagt zich af (1 maart 1929):
Van de heele maatschappij!
Van die booze bourgeoisij?
| |
| |
Het blad kende ook feuilletons. In 1926 begon het verhaal Edna Earl, naar het Amerikaans door Bessy Kiving, later gevolgd door H.J. Meijerink's Kleine Luijden, een verhaal uit het leven van een ouden werkman. Enkele andere titels zijn: Vrouwenadel, uit de herinnering van een oud geslacht (uit het Duits) en Het meisje uit de stad (uit het Engels).
Het zijn verhalen vol beproevingen en ontberingen, die uiteindelijk worden overwonnen, omdat God zich over de zondaren ontfermt. Het slot van Edna Earl luidt: ‘Edna keek op in zijn stralende oogen, waaruit de donkere schaduwen van haat en zonde reeds lang geweken waren; en toen hij zijn glanzende oogen in de hare zag weerkaatsen, en op haar mooi, rein gelaat al de liefde en het vertrouwen en de hope van haar hart las, trok hij haar dichter naar zich toe en zijn gebruinde wang tegen de hare vleiend, zeide hij vol liefde en trots: ‘Met mijn vrouw ga ik door het leven, het hoofd hoog opgericht. Samen volgen wij één doel en onze liefde, ons onderling vertrouwen zal ons tot steun zijn. Edna, ik dank God, dat Hij ons eindelijk vereenigd heeft. Hem zij ons leven gewijd!’ (2 december 1927).
Vanaf 1927 is een vast onderdeel de rubriek Parlementaire Figuren, waarin een korte karakteristiek wordt gegeven van leden van de Tweede en Eerste Kamer en enkele andere politici. Elke keer met een door Hein Kray getekend portretje bij de tekst van Jan Politiek. Kamerleden van alle gezindten komen aan de beurt, veelal op kritische wijze. Het meest mild worden anti-revolutionaire politici behandeld. Over de leider van de Staatkundig-Gereformeerde Partij, ds. G.H. Kersten, wordt daarentegen opgemerkt: ‘Het moet voor iemand, die het niet gewoon is, een marteling zijn om lang naar die krijschend-galmende stem te luisteren’. Kersten's optreden getuigt van ‘politiek dilettantisme’ (27 mei 1927). Ds. C.A. Lingbeek van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij is niet zozeer een parlementair figuur, meent Jan Politiek, als wel een figuur in het parlement en een zeer eigenaardige. Een kind van het anti-papisme, die als politicus ‘geen duit’ betekent (10 juni 1927). Over politici van ‘de overzijde’ wordt soms met respect geschreven. Het SDAP-kamerlid Jan van den Tempel bijvoorbeeld is voor de rubriekschrijver één der knappe koppen, die zich van eenvoudig schildersgezel tot doctor heeft opgewerkt, maar toch bescheiden is gebleven. Hij heeft ‘dikwijls onze sympathie door het zakelijke en gedocumenteerde van zijn betoog’ (21 september 1928). Ook de SDAP'er H.J. van Braambeek, spoor- en tramwegspecialist, mag zich, vanwege zijn grote deskundigheid en bescheidenheid, in de sympathie van Jan Politiek verheugen. Het Volk van 17 januari 1929 neemt dit stuk, over ‘ons kamerlid’ onder de titel Hulde van de overzij, grotendeels over.
| |
| |
Jan v.d. Tempel.
| |
| |
Verschillende bijdragen van meer beschouwelijke aard komen in De Houten Pomp van de latere jaren voor, die geschreven zijn door Haëlvébé. Ondanks intensieve naspeuringen en het raadplegen van niet geringe deskundigen wat betreft de geschiedenis van de gereformeerden en anti-revolutionairen, ben ik er niet in geslaagd te achterhalen wie deze auteur is. Hein Kray heeft nooit geweten wie het was. Datzelfde geldt voor Piet Politiek Azn, eveneens een latere medewerker. Het heeft er alle schijn van, dat met name Haëlvébé is gaan meewerken, om tegenover de achterban te laten zien, dat het blad een serieuze aangelegenheid was. Hij lijkt een afstandverkleinende functie te hebben. Zijn artikelen zijn zeer direct en laten zien hoe het blad stond tegenover een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen in de jaren twintig. We zullen enige voorbeelden geven.
In 1927 vinden in de Verenigde Staten het geruchtmakende proces en de terechtstellingen plaats van Sacco en Vanzetti. Het Volk schrijft daarover, dat hier het kapitalisme ‘op zijn vuilst’ tot uitdrukking komt, de wortels daarvan moeten worden uitgeroeid. Haëlvébé gelooft echter niet, dat het kapitalisme de wortel der wreedheid is. Die wortels zijn eerder in Rusland te vinden: ‘Maar laat mij dan maar het kapitalisme houden, dat is toch nog niet zóó vergiftig als het socialisme en communisme, dat dan schijnbaar in het honderdvoudige toepast, wat het van het kapitalisme heeft geleerd’ (2 september 1927).
Niet altijd keert Haëlvébé zich tegen dat gevaarlijke socialisme. Begin 1929 is een ‘Miss Holland’-verkiezing georganiseerd door Het Leven, een blad, zoals in De Houten Pomp wordt opgemerkt, dat speculeert op slechte hartstochten en ‘dat dan ook alleen wordt gelezen door menschen met een nou-ja-je-weet-wel-karakter’.
Tegen die Miss Holland-verkiezing wordt fel stelling genomen door Het Volk in een stuk dat deze keer met grote instemming door De Houten Pomp wordt overgenomen. Het socialistische dagblad schrijft over zo'n verkiezing, waar het uiterlijke het enige criterium is: ‘Wij zouden de vergelijking met een Paaschvarken op een veemarkt willen maken, doch schrikken hiervoor terug. Dit toch ware onvriendelijk jegens zo'n nuttig beest’. Het Volk laat dan zien waar Hollands mooiste vrouw, onder meer, te vinden is: ‘Gaat naar de achterbuurten, waar arbeidersvrouwen den worgenden srijd om het bestaan, dag in dag uit, zonder klacht, doch met taaie volharding, voeren! Gaat naar de afgesloofde moeder, die tot laat in den nacht werkt om haar kinderen netjes voor de dag te laten komen, terwijl het lichaam toch o zoo innig behoefte heeft aan de luttele uren rust, die den nacht scheiden van een nieuwen, grijzen armoe-dag’. Haëlvébé is het hiermee van harte eens, maar acht de climax nog niet bereikt: ‘Hollands mooiste vrouw zoekt men.... Welnu dat is de vrouw, die uiterlijk misschien leelijk, toch innerlijk schoon, de schoonste is; dat
| |
| |
is de vrouw met een ziel die Jezus liefheeft, en die van harte gaarne zich in leven en sterven naar ziel en lichaam het eigendom van haar Heer en Heiland weet’ (8 februari 1929).
De bijdragen van deze medewerker gaan grotendeels over het ‘levens-besef’ in de jaren twintig, een nieuwe mentaliteit die doorbreekt en die met wantrouwen en afkeer tegemoet wordt getreden. Het boek van Erich Maria Remarque, Im Westen nichts Neues wordt door hem ‘een schreeuw van levenszatheid’ genoemd. Zonder God en Hemel is het leven hopeloos triest en somber, geen wonder dus, dat het aantal zelfmoorden hand over hand toeneemt, meent hij. ‘Klaar moet het gezegd: We moeten tot God terug, tot zijn eeuwig Woord, dat ons heerlijke perspectieven biedt, en tot Jezus Christus, die ons het Paradijs ontsloten heeft, en ons ingaan doet, zoo we in Hem gelooven’ (22 november 1929).
In het allerlaatste nummer van het blad wijdt hij nog een lang artikel aan ‘een echt anti-revolutionair beginsel: de doodstraf’. Deze straf zal de criminaliteit niet verminderen, maar dat is ook niet maatgevend, meent hij. De doodstraf als schrikaanjaging is een ‘Alva-methode’ en die heeft gefaald. De doodstraf is een eis der gerechtigheid, een goddelijk gebod! Overigens doet Haëlvébé in zijn artikel een aantal uitspraken, die zeker voor een criminoloog uit de jaren zeventig belangwekkend zijn. ‘Nauwelijks zijn we bekomen van den eenen gruwelijken roofmoord of een volgende brengt de gemoederen in beweging. En dat niet alleen. Ook allerlei zedelijkheidsdelicten komen steeds meer in 't openbaar voor’. De openbare veiligheid komt steeds meer in het gedrang. Hij spreekt nog over zijn vrouw ‘die intusschen ook niet meer alleen een bosch in zou durven, zoover zijn we met de veiligheid in ons goede land!!’ En dat allemaal in het voorjaar van 1930.
Uit dit korte overzicht blijkt, dat de teksten in De Houten Pomp van uiteenlopende aard waren. Het geheel overziende overweegt het serieuze. Met politieke zaken, laat staan met politici, werd niet echt de draak gestoken. In de gedichten wordt niet gehekeld. Een zekere joligheid is soms wel aanwezig, maar deze doet geforceerd aan. Toch kan de lezer zich niet aan de indruk onttrekken, dat de schrijvers in De Houten Pomp en dat geldt vooral voor Jan Politiek, zich wat inhielden. Hij toomde zichzelf in, omdat hij zich terdege realiseerde, dat ze met het blad in hun geestelijk milieu al tot het uiterste gingen. Eén verkeerd woord en de critici kwamen in actie. Zelfs het blad goedgezinde kranten, als de Nieuwe Haagsche Courant, stonden onmiddellijk klaar met het wijsvingertje als een prent of een tekst in hun ogen niet juist was. Als Jan Politiek in een stuk over ds. Kersten van de SGP schrijft, dat deze zo goed als niets uitvoert in de Tweede Kamer en daarvoor ook nog 5000 gulden opstrijkt (26 juni 1925) vindt de genoemde krant dat schrijven op ‘een wijze welke
| |
| |
slechts kan afstooten en niet tot elkaar brengen. Ook dit is niet de toon, dien wij nodig hebben. Wij weten dat caricatuur en satire zeer moeilijk zijn. Daarom temeer reden voor onze menschen om op te passen’ (Nieuwe Haagsche Courant, 6 juli 1925). De speelruimte voor satire ontbrak eigenlijk.
|
|