Vier maal per jaar maakte hij ook de Leuvensche reis ex-professo. Zijne marsen maakten dan plaats voor eene zware voerkar met zware wielen en zware paarden. Op die kar lagen opeengestapeld, naar gelang hunner importantie, sluitmanden, kisten, beddogoed, doozen van alle vorm en kleur, boekrekken, pakjes, en vormden eene Babylouische hoogte, die opeen en te zamen werd gehouden door een zwaar schipperstouw. Rondom dit tuig zwierden de studenten uit de drie landen van Overmaas, zongen huune liederen, rookten hunne pijpen, spraken over de paarden van den Polak, en lieten niet na den voerman aan alle herbergen op borrels en pintjes bier te trakteeren, hetgeen dezen in zijn beste luim bracht en hem eene massa aneedoten en vertelsels uitlokte, die hij van de eene herberg tot de andere wist te rekken.
Te Leuven ook was Polak onder alle welkomen de welkomste. Wiens voetstap hoorde de student liever dan den zijnen op den ongelijken trap van het nederig studentenverblijf, wanneer hij de krakende sluitmand of het welbekende koffertje, dat geen adres meer noodig had, naar boven torste en met een vriendelijk compliment ‘en dat de geheele familie nog wel was’, overhandigde. Nooit kwam Polak te Leuven zonder te vernomen of mijnheer iets te zeggen had, en, in het dorp zijner woning teruggekeerd, kon hij nooit het ouderlijk huis voorbij zonder aan te kloppen en te zeggen, dat hij ‘mijnheer’ gesproken en de hartelijkste groete van hem had medegebracht. Te Leuven improviseerde hij het verschte nieuws van het vaderland en in het vaderland het jongste nieuws van Leuven.
Een studiosus der philosophie was in aqua, omdat hij den Pieterman van het estaminet vlijtiger dan den cursus van zijn professor had bezocht. Hij schreef aan zijnen vader, eenen welhebbenden boer uit Schinnen, don volgenden brief: - ‘Mijn goede vader! Het geld, mij over eenigen tijd geworden, heb ik gebruikt tot het aankoopon van Cicero, Terentius Afer en andere philosophiebocken, die ik u in mijnen vorigen heb opgenoemd. Er ontbreekt mij echter nog één, het noodigste en duurste van allen. Heb de goedheid, lieve vader! mij twee dukaten te zenden, voor het Guttur. Uit is het boekwerk, dat ik hier te Leuven het meest noodig heb.’
‘Twee dukaten voor het Guttur’, bromde de vader bij het lezen van den brief! ‘Dat is veel. Mijn gansche paardenstal is aan onderhoud niet zoo kostbaar als de boekerij van mijnen Siemen. Ik wil mijnheer pastoor toch eerst eens raadplegen.....’
De inhoud van den Leuvenschen epistel deed den herder hartelijk lachen. ‘Uw zoon, zeide hij aan den pachter, is een snaak. Het duur boek, dat hij verlangt onder den naam van Guttur, is zijne keel, die door geldgebrek schijnt droog te wezen. Hij tracht u te bedriegen, maar wij zullen hem eene poets bakken.’
Eenige dagen later kwam Polak te Leuven en stelde onzen dorstigen philosoof een welgesloten mandje ter hand.