Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 2
(1876)–H. Welters– AuteursrechtvrijHet Croaten-jaar (1635.)
| |
[pagina 100]
| |
Nabij den ‘Galgenberg’ alwaar in de middeleeuwen de groote misdadigers op bevel van Blitterswijek's heerschap werden ter dood gebracht, in de heide genoemd ‘op Wolterskamp’, leefde in een klein maar zindelijk huisje een daglooner, Hendrik genaamd, met zijne vrouw Hanna en hun zoon Pieter, een tienjarigen knaap, de eenigste spruit van hun huwelijk, de vreugde van hun leven. Zoo deugdzaam en oppassend de ouders waren, zoo gehoorzaam en vlijtig was hun knaap. De vader wilde hem in den vreemde zenden om er een ambacht te leeren, maar de moeder, die niet van haren lieveling kon scheiden, had voor hem van haren goedhartigen dorpsheer een postje van tuinmans - helper op het grafelijk slot weten te verkrijgen. Sinds Pieter zijne betrekking had aanvaard was hij de lieveling der kasteelbewoners geworden. Zijne gelukkige ouders zagen hoopvol op hem neder als op den steun en troost hunner oude dagen. Achttien zomers waren reeds over Pieter's hoofd weggerold, toen in het hart van den jongeling eene ongekende neiging ontwaakte. Maria, een ouderloos dienstmeisje op het kasteel, even braaf als bevallig, won de genegenheid van den jongen tuinman; weldra werd hun wederzijdsch jawoord uitgewisseld en hun huwelijk bepaald. Dit geschiedde in den nazomer van het schrikkelijk Croaten-jaar. Op zekeren dag werd toen door den graaf van Blitterswijek een groot feest op zijn kasteel, ter eere van Spaansche en Oostenrijksche hoofd-officieren gegeven. Onder deze merkte men ook op Piccolomini, den gevreesden aanvoerder der Croaten, met zijn machtigen snor- en bakkebaard, in zijne rammelende wapenrusting, waarover de roode, rijk met goud geborduurde Croatenmantel zwierig heenfladderde. Piccolomini zag den jongen Pieter, die zoo behendig de tafel diende, en zeide bij zich zelven: ‘die zou een flink oppasser voor mij wezen!’ Na het middagmaal onderhield hij zich eene wijl met een zijner onderhoorige officieren. En toen de argelooze Pieter 's avonds huiswaarts keerde, werd hij onverhoeds door eenige ruiters overvallen en gevankelijk medegesleept. Lang bleven de nasporingen zijner bedroefde ouders vruchteloos, totdat zij eindelijk moesten vernemen, hoe men te Broekhuizenvorst, in denzelfden avond dat de jonge tuinman was verdwenen, vier Croaten met een man op een paard gebonden in hun midden, in de richting van Broekhuizen had zien voortsnel- | |
[pagina 101]
| |
len. Het was nu allerwaarschijnlijkst dat deze ruiters te Broekhuizen over de Maas waren getrokken en hunnen gevangene aan Piccolomini, die eenige weken te voren, den sterken burcht te Arcen overmeesterde, hadden afgeleverd. En wat Piccolomini in de klauwen had, liet hij zoo spoedig niet meer los. Men was genoodzaakt den armen jongen aan zijn lot over te laten. Men kan zich goed voorstellen welk een harde slag dit was voor de ouders en de verloofde van Pieter. De goede graaf troostte hen allerminzaamst en beloofde hun alles in het werk te stellen om hun grievend leed te verzachten. Maria trok in het huis der ouders van haren verloofde en deed haar best die brave harten op te beuren en hunnen last door haren arbeid te verlichten. De maat der beproeving van het gezin op de heide was echter nog niet vol. Toen ook de schrikwekkende pestziekte de pas nog met bloed doorweekte kerkhoven met tal van lijken kwam vullen, viel ook Pieter's vader als een der eerste slachtoffers dezer kwaadaardige ziekte. Vijf jaren nadien ontsnapte Pieter gelukkig aan zijne wreede slavernij. De Croaten hadden hem onmenschelijk behandeld, van het eene legerkamp in het andere gesleurd, tot de vernederendste dienstverrichtingen gedwongen en slechts ten halve gevoed, zoodat de eertijds zoo bloeiende jonkman slechts meer aan eene schim gelijk was. Toen hij terugkeerde, kenden hem zijne moeder en zijne Maria haast niet meer terug. Pieter stortte bittere tranen nu hij den dood van zijnen vader moest vernemen, maar hij mocht dan toch troostvol nederzien op zijne lieve moeder en getrouwe Maria, die hij weldra ten outer geleidde. Eenige vruchtbare jaren en de bescherming van den edelmoedigen graaf kwamen de wonden, die de Croaten en de pest hadden geslagen, allengs wederom heelen; terwijl de engel des vredes en de ster der hoop hun blijden zegen en milde weldaden voor lange jaren op het zoo fel beproefde gezin deden uitstroomen.Ga naar voetnoot(1) W. Hermans. |
|