De diefachtige ekster te Ryckholt.
Ingesloten tusschen het voormalig graafschap Gronsveld en de vroegere heerlijkheden Oost en Eysden, ligt de tegenwoordige gemeente en vroegere rijksvrijheid Ryckholt, een klein en nietig dorpje van omstreeks 320 inwoners. Dit pygmée-staatje prijkte voor de Fransche revolutie met een machtig schepengerecht waar men oordeelde, niet alleen over ‘breukige’ maar ook over halszaken.
De bijzittende boeren hadden er gelijk onze provinciale gerechtshoven recht over leven en dood.
Het slot des dorps lag ten noorden der heerlijkheid en heeft in den loop der tijden toebehoord aan de familiën De Ryckholt, van Vlodrop tot Leuth, De Bounam te Luik en De Bounam de Ryckholt te Luik.
Omstreeks het jaar 1780 zuchtte, in boeien geklonken, in een der torens van dit kasteel, een landlooper, dien men beticht had eenige juweelen uit het vrijheerlijk slot te hebben ontvreemd. Deze man, die meermalen als kramer het slot bezocht had, weigerde halsstarrig zijn gewaand misdrijf te bekennen en bleef vervolgens in het vunzig kerkerhol opgesloten.
Eerst na herhaalde malen het grievend lijden der pijnbank doorstaan te hebben, bekende hij de begane misdaad en werd diensvolgens naar luid der wetten van dien tijd tot de galg veroordeeld.
Daar dit rechtsinstrument op de grens der heerlijkheid stond en men er niet door de poort des kasteels kon geraken zonder vreemd grondgebied te beroeren, werd er een gat in de heg des tuins gebroken en de lijder langs deze nieuwe baan naar de strafplaats gevoerd.
Het volk verhaalt dat men deze klove nimmer meer heeft kunnen stoppen en dat tevens de nieuw geplante dorens niet meer wilden gedijen. Men zag dit aan als een teeken dat de man wel onschuldig van het leven beroofd zou kunnen zijn geworden.