Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 2
(1876)–H. Welters– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
hem algemeen aan niet meer over te varen, zoo hij den man zonder kop niet wilde ontmoeten. Maar hij spotte er mede zeggende: ‘Zonder tanden zal hij mij niet bijten’, en begaf zich op weg. Toen hij bij den veerman kwam, aan den voet der wallen van het kasteel, waaraan zich zeven vorstbisschoppen van Luik dood bouwden, wilde de veerman aanvankelijk niet overvaren. Hij liet zich toch eindelijk bewegen en sprak: ‘Ik zal het doen, maar ik wasch mijne handen en ben aan niets schuld van wat u zal wedervaren’. Daarna voer hij den reiziger over. Deze vervolgde in den beginne rustig zijnen weg, maar plotseling ziet hij eene reusachtige gedaante naast zich; hij staat stil, de gedaante ook; hij wil den veerman roepen, maar zijn mond is als door eene ijskoude hand gesloten. Nu zag hij de gedaante eens aan en bevond dat ze bij de vijftien voet hoog was en in breede schouders eindigde; verschrikt sloeg hij de oogen op de gedaante neder, ze vielen op twee paardenpooten. Nu werd het hem toch geheel akelig, edoch hij verloor den moed niet en stapte spoedig vooruit, maar altoos bleef het spooksel hem ter zijde. Nu bad hij sint Jan's evangelie, en bij het uitspreken der woorden: ‘en het woord enz.’ was de spookgedaante in eens, met een verschrikkelijk gehuil en met achterlating van eenen ondragelijken geur, verdwenen. Ecrevisse. |
|