bekomen, keert hij terug om den schat te halen; maar, o teleurstelling! goud en ketel zijn verdwenen. Terwijl hij radeloos en weeklagend henen gaat, hoort hij nog den berggeest hem spottend toeroepen: ‘ik ben niet gevonden en zal ook niet gevonden worden’.
Wat echter bijzonderdezen berg in een geheimzinnig kleed hult, is de weemoedige klacht, die men er bij nacht hoort. De sage blijft niet in gebreke ons van dat akelig weeklagen uitlegging te geven. Weleer gaf te Roggel een meisje eenen jonkman het trouwwoord, onder belofte dat, indien zij haar woord niet nakwam, een ton olie der kerke zou schenken om voor het allerheiligste (in de Godslamp) te branden. Maar weldra won een ander jongeling hare genegenheid en werd haar echtgenoot; doch de vervulling der belofte werd uitgesteld.
De dood kwam haar verrassen en zij voerde de verplichting met zich ten grave. Nu keerde zij uit het rijk der dooden terug om de bloedverwanten te smeeken hare schuld aan de kerk te voldoen. Maar noch hare broeders, noch hare zusters bekommerden zich om hare bede. De wraak der ongelukkige trof nu hare eigene nabestaanden; dag en nacht waarde zij rondom hen en deed het geluk uit hunne harten en den slaap uit hunne legersteden vlieden, totdat eindelijk hare gefolterde broeders en zusters een pater van het kruisheerenklooster St. Elisabeth ontboden, die de ongelukkige naar den Gravenberg liet voeren om er ten eeuwigen dage gekluisterd in de diepte te verblijven. Van dat oogenblik weergalmt de echo van haar gesteen en gezucht over de vlakte en roept zij vaak den voorbijgangers toe: ‘zij konden mij helpen, maar wilden niet’.
Deze en meer andere aan den berg verbonden sprookjes leven onder de bewoners der aangrenzende dorpen voort. De schuchtere jeugd kiest dan ook deze plaats voor hare onschuldige spelen niet en de ouden van dagen fronsen bedenkelijk het hoofd als een jeugdige spotvogel hunne waarschuwingen zou durven minachten.
J.J.