Een appelenschip, of -schuit (koude bui). |
Een blauwe maken (verzinsel, leugen). |
Een blauwe scheen loopen (afgescheept, geweigerd worden). |
Een stillen maken (onbemerkt vertrekken). |
Een bloempot maken (met de armen in de zijde staan). |
Een goede bessem (huisvrouw) is maar alles. |
Een kind dat in de wieg ligt, kan niet weten wat zijne voogden doen. |
Erwtensoep koken (als 't gedaan is, de tijd om is). |
Een in 't oog, één in de hand, één in den mond, zoo eet men mosselen. |
Eene kat in den zak koopen (bedrogen worden).
Volksbijgeloof uit Hessen, waardoor iemand die den duivel, onder voorwendsel van hem eenen haas te verkoopen, eene zwarte kat in eenen zak stopt en dien met 99 knoopen toebindt; voor welke levering de verkooper van den zwarte een stuk geld, ‘Heckthaler’ genoemd, ontvangt, hetwelk iedere nacht een nieuw geldstuk er bij toovert. Om den duivel te doen verschijnen, moet men in den langsten nacht driemaal om eene kerk gaan, en zoo dikwerf men aan de deur komt, door het sleutelgat den koster roepen, waarop integendeel de booze verschijnt en de kat in den zak tegen betaling van een Heckthaler in ontvangst neemt. |
Er blaft kat noch hond meer naar. |
Een pot nat (van dezelfde soort). |
Eene kinderhand is gauw gevuld. |
Elken heilige zijn licht geven (suum cuique, ieder 't zijne). |
Een krab in het oor snijden, een knoop in den neusdoek maken (om iets goed te onthouden). |
Een gezicht van oude lappen (ontevreden gezicht). |
Een leven als een oordeel (groot gedruis). |
Een mensch heeft maar een woord. |
Een mensch gaat een weg. |
Een getuige, geen getuige. |
Een ei of appel met iemand te schillen hebben (eene zaak of een geschil te vereffenen). |
Een ongeluk is geen kind, anders waren er meer. |
Een geluk bij een ongeluk. |
Een moet de asschen uitdragen ('t misgelden). |
Een gek paard rijden (dom handelen). |
Er is roet in de buis, of er is een haar in de boter (er hapert wat). |
Een goeden gevel aan het huis hebben (groote neus). |
Een slagveder uittrekken (verzwakken). |
Een goeden stoel treffen (lang uitblijven). |
Een groot man heeft eene groote broek noodig. |
Een kort gebed en eene lange braadworst (kleine oorzaken, groote gevolgen). |
Een hommel in de hut (huiselijke twist). |
Een uil in den korf (bezoek). |
Een sterk stuk op eene oude broek (wonder voorval). |
Engelsch spreken tusschen den duim en den voorsten vinger (veel geld hebben). |
Er is geen zalf aan te strijken (er is niets aan te doen). |
Een geheugen van twaalf uur tot middag (zwak). |
Er is geen vet aan te scheppen. |
Een wit voetje hebben (gunsteling zijn). |