Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Kermis, ook kerkmis, heeft haren oorsprong te danken aan de tempelwijding der Joden of het feest der lichten, dat in November valt en acht dagen duurt. In onze katholieke Kerk werd dit feest eerst tijdens Constantinus den Grooten gebruikelijk, en was zeer eenvoudig. Reeds sedert de 9. eeuw werd in onze landen de gedenkdag der kerkwijding door een jaarlijksch feest gevierd. Men noemt dit feest kermis, omdat die dag tot aandenken van de stichting der kerk of van het patroonfeest derzelve, alsmede wegens het houden eener groote h. Sacraments-processie, vaak ‘bronk’Ga naar voetnoot(1) genoemd, vooral in de kerk, door een plechtige hoogmis wordt opgeluisterd. Daar deze kerk-mis door eene menigte vreemden en pelgrims bezocht werd, werd er ook toen markt gehouden en handel gedreven, en dientengevolge kregen deze feesten allengs ook bij haren uitnemend kerkelijken oorsprong en beduiding, een wereldsch karakter en werden zij tevens dagen van nering en vermaak. De meeste oude kermissen van ons bisdom herinneren nog heden aan den dag van de oprichting der gemeente als parochie en van de inwijding der kerk door den bisschop. (Jos. Habets, Gesch. van het bisdom Roermond, i. deel, bl. 221, 322.)Ga naar voetnoot(2) De eerste dag der kermis, gewoonlijk een Zondag, wordt aan de godsdienstplechtigheid en familievreugde gewijd; het is immers onder katholieken geheel onpassend den dag des Heeren (die hen tevens als de l. kermisdag herinnert aan de l.h. mis in hunne stad of hun dorpjen opgedragen) met luidruchtige vermakelijkheden door te brengen. De volgende dagen zijn voor de volksvermaken bestemd. Dan trekt de schutterij op en schiet den vogel; dan worden muziek- en dansfeesten gehoudenGa naar voetnoot(3), dan bezoekt men de kramen en | |
[pagina 67]
| |
carrousels, dan koopt men moppen, peperkoek en ulevellen, dan hoort men overal fluitjes en trompetten; dan verkoopt Jan KlaassenGa naar voetnoot(1) zijne guitenstreken en grappen; dan speelt de straatmuzikant de nieuwste deunen op het draaiorgel; dan vertoont de invalide de nieuwste moordgeschiedenis op het bont geschilderde zeildoek, terwijl zijne vrouw met schorre stem de vreeselijke volksballade uitgalmt en ten slotte met hare blikken doos om centen rondgaat; dan ook schreeuwt en trompet de kwakzalver-kiezentrekker de lijdende menschheid bijeen om ze te genezen van alle bekende en onbekende kwalen, om de beurzen der ‘mijnheeren, burgers, menschen en boeren’ te verlichten en de zijne te spekken; dan schreeuwt en joelt en raast alles om u heen dat u hooren en zien vergaat, in één woord, dan is het kermis of kermis-avond, dat wil zeggen, dan is er leven en pleizier. De kermissen zijn de beste spiegels van het volksleven, beschaaft men het laatste, dan ook verbetert men de eerste. Wanneer de geestelijke en wereldsche overheden met de ouders hand aan hand gaan, om misbruiken en baldadigheden krachtig te beteugelen, dan kunnen er ook nog fatsoenlijke kermissen bestaan, dat is: feesten, waarop de familiën te zamen komen, om in de schaduw hunner eigen parochiekerk en van het ouderlijk huis, de door God zelven geknoopte banden nauwer aan te halen in de deelneming aan dezelfde godsdienstoefeningen en onschuldige vermaken. Talrijk immers zijn de stervelingen aan welke de kermis eene korte tusschenpoozing van blijdschap en opbeuring vergunt. Hoevele bloedverwanten en vrienden, door de zorgen en moeiten des levens heinde en ver uiteen verspreid, vereenigen zich dan niet in dien zaligen toestand van onderling gezellig verkeer en blijmoedige opgeruimdheid van geest, welke de bronader is van zooveel genot, in die zoete en vreedzame eensgezindheid, die zoo weinig met de bekommernissen van ons bestaan hier op aarde schijnt te strooken. Rozijnen- en krentenmik, taart, vla, knapkoek en rijstepap zijn de onontbeerlijke kermis- en bruiloftsgerechten in Limburg, | |
[pagina 68]
| |
Voor vijf en twintig a dertig jaren werd ook in gegoede burgerhuizen een glaasje wijn gegeven, bij den afloop van het middagmaal.
Te Slenaken, Vaals enz. wordt op kermis-vooravond een optocht met zweepgeklets gehouden, waarna de jongmans hunne ingezamelde verschgebakken vla of vlaam, die hun voor het ‘aanrijden der kermis’ gegeven wordt, in de herberg verteren. Ook bestaat in ons Limburg tijdens de kermis het ‘ringsteken’ of ‘carrousel’ op levende of houten paarden, alsmede, hoewel gelukkig hoogst zelden, het afkeurenswaardig ‘dassen bijten’ door gedresseerde honden, het ganzen trekken of werpen. Ouder is echter het ‘draaksteken’ te Beesel en Heel. Het monster is gemaakt van gevlochten teenen met groote vleugels en opgesparden slangenmuil en met eene geschubde huid voorzien. Het wordt door een lid der gilde bewoond en door het trekken van verborgen raderen in beweging gebracht. De koning der gilde (zie hiervoren, Januari) stelt sint JorisGa naar voetnoot(1) voor en steekt het beest in weerwil dat het vuur en water spuwt; daarna geeft hij het over aan een meisje in 't wit als bruidje gekleed, dat het met een ketting in triomf voortleidt. Het is van dit steekspel, dat het spreekwoord ‘met iemand den draak steken’, dat is, iemand voor het lapje of voor den gek houden, zijnen oorsprong schijnt te hebben ontleend. | |
[pagina 69]
| |
De Notendag te Susteren. 't Is al honderden jaren geleden; Susteren was nog eene stad en had zijn poorten, wallen en grachten. De pest brak er met ongekende woede uit en zwaaide allerwege de toorts van ramp en ellende. De sint Sebastiaans-schuttersgilde werd tot op twee man door de vraatzuchtige krankte verzwolgen. Op den tweeden Zondag van October - 't was in den notentijd - ontmoetten de beide overgeblevenen elkander. Zij dronken bier uit steenen kannetjesGa naar voetnoot(1), vergastten zich aan noten en spraken over het geluk dat zij hadden gehad alleen van al hunne makkers gespaard te zijn gebleven. Zij overlegden te zamen, hoe die gelukkige omstandigheid te vereeuwigen, op welke wijze het aandenken aan hunne wonderbare ontsnapping voor het nageslacht te bewaren. ‘Laat ons’, zei de een, ‘telken jare den dag van heden tot een feestdag maken voor de gildebroeders, die na ons komen, laat ons dezen den “Gezondheidsdag” heeten en, na de vespers van den tweeden Zondag in October, eene notenpartij aanrechten, dan zullen onze nazaten immer onzer gedenken en den Gezondheidsdag vieren, als eene herinnering aan de wedergeboorte onzer schutterij.’ Een handdruk van den ander was het goedkeurend antwoord. Wie zich wil overtuigen, welk gevolg deze afspraak heeft gehad, begeve zich den tweeden Zondag van October naar Susteren, waar hij op de schutterskamer, naast eene aam bier, eene kist tabak en een pot snuif, benevens een korf met noten zal zien staan, waarmee de sint Sebastiaansgilde den Gezondheids- of Notendag viert. Mart. Jansen.
De Limbrichters genoten jaarlijks in de vastenavondsdagen het genoegen van het gansrijden, doch hadden daartoe van den heer des kasteels vergunning noodig. Eens (1768) was de heer Van Bentinck op dien dag afwezig; het feest ging toch aan. De heer veroordeelde nu alle inbreukmakers tot het kattrekken. Ondertusschen dat zich de arme boeren de handen lieten openkrabben en ontvleezen, zat de genadige heer in het venster zich te schudden van 't lachen. (Zie Ecrevisse, De Drossaert Clercx.) |
|