Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermdDecember.Een blik op het aardrijk in de wintermaand verwekt in ons ernst, vreugde en dankbaarheid. Ernstig is het aanschouwen van een winterlandschap. Overal heerscht de rust van het graf. Alles slaapt en zwijgt. Het scheppend leven is in de armen des doods gezegen. Welke mensch herinnert zich thans niet, dat er ook in zijn bestaan een December komen zal, wanneer hij, vermoeid van zijnen aardschen wandeltocht, den wandelstok uit de hand laat vallen en met het doodskleed omhuld, in het stille graf ter sluimering zal worden nedergelegd? | |
[pagina 58]
| |
Maar ook vreugde mengt zich bij dit ernstig schouwspel der natuur. Is het niet verrukkend op eenen dag van zonneschijn over eene met sneeuw bedekte vlakte te dwalen en het glinsteren van duizenden diamanten in dien blanken koningsmantel te betrachten? Is het niet verlokkend voor ons oog in de dikke vlokken eener sneeuwjacht, die met spookachtige stilte uit de hoogte valt, te staren? Dankbaar tevens worden wij in het wintergetijde jegens den Schepper gestemd, die alsdan de zoete rust en het beschermend sneeuwtapijt voor zoovele planten, insecten, zaden en wortels heeft bereid, opdat zij door een zachten en warmen slaap tot een nieuw leven en nieuwe groeikracht in de naaste lente weder mogen ontwaken. December komt van ‘decem’, tien, omdat hij vroeger in het Romeinsche jaar de tiende der maanden was. Karel de Groote noemt hem ‘heiligmanoth’, wegens het op den 25. dezer invallende hoogheilig Kerstfeest. Hij wordt ook om deze laatste reden Kerstmaand genoemd, alsook wintermaand, omdat de winter alsdan invalt. De Fransche republikeinen noemden hem ‘Frimaire’ of rijpmaand, van den 21. November tot den 20. December. Boerenspreekwoorden. December brengt ons, zooals bekend is, de kortste dagen. In den regel is hij echter zoo koud niet als Januari. December koud of donker met veel sneeuw belooft een goed jaar. Droge December, droog voorjaar, droge zomer. Decemberwind uit het oost, brengt den zieken luttel troost. Is 't wind in de Kerstmisdagen, dan zullen de boomen veel vruchten dragen. Als de winter begint met s. Eligius (s. Elooi), dan duurt hij vier maanden. Kerstnacht helder en klaar, geeft een gezegend jaar. Sneeuw in de Kerstnacht geeft een goeden hopoogst. Een warme Kerstnacht maakt een koude Paschen. Een groene Kerstdag maakt een witte Paschen, of Kerstmis in klaver, Paschen in sneeuw. Als de zon met Kerstmis schijnt op den toren, dan is het vlas verloren. Met Kerstmis aan de deur, met Paschen aan het vuur. 6 December. Sinterklaas-feest.Ga naar voetnoot(1) Het zal zeker velen uwer | |
[pagina 59]
| |
niet onwelkom zijn, wanneer ik uwe aandacht bepalen wil bij den goeden kinderheilige, den braven bisschop, wiens beeltenis voor onzen geest te voorschijn treedt, wel als uit de nevelen van een lang verleden, maar wiens woorden als 't ware ons nog altijd in de ooren klinken, wiens zijden tabbaard met breede plooien ons nog tegenritselt als een liefelijke herinneringsklank uit de dagen, toen we nog kinderen waren. Sinterklaas heeft niet alleen eene plaats in ons hoofd, in ons geheugen behouden, maar hij heeft er ook een in ons hart verworven; hij, de ‘goed heiligman’ is de liefelijkste idylle onzer kindsheid, hij is de meest welkome gast in onzen familiekring, aan onzen haard; hij behoort om zoo te zeggen tot ons gezin. Als het den 6. December geworden is, dan zal men ook in elk degelijk goed geordend huisgezin Sinterklaas ontmoeten, of hij heeft daar ten minste het een of ander spoor van zijn bezoek achtergelaten, zij het dan ook niet altijd in den vorm van banket of marsepijn, al is het ook soms ‘een wakkere roede van wilgentacke’, - als hij er maar geweest is, dan is het goed, en dan kan men zeker zijn, dat het huisgezin ten minste van een echt Hollandschen geest doortrokken is. Het zal u ook wel niet ongevallig wezen, wanneer ik u, aan de hand der geschiedenis altijd, het een en ander omtrent den kinderheilige mededeel. Wie de bijzonderheden kent, zal ze zeker nog wel eens willen overlezen, wie ze nog niet kende, volge ze met dezelfde belangstelling, als waarmede hij de levensbeschrijving van een zijner beroemde voorouders lezen zou. Ik schreef opzettelijk Sinterklaas. Die naam is niet alleen door het gebruik gewettigd - sint Nicolaas is een mondvol en dat zegt niemand - maar heeft ook hoogstwaarschijnlijk een taalkundige basis tevens. Het is namelijk de vermoedelijke samentrekking van sint heer Claes. De heiligen werden toch in den ouden tijd ‘heer’ genoemd, en zoo kan de zegswijze als Sinterklaas tot ons gekomen zijn. De heilige Nicolaas dan bekleedt in onze burgermaatschappij nog al verscheidene betrekkingen, of liever hij bekleedde die vroeger. Hij was schutspatroon der zeelieden, van de koekbakkers, van de huwbare meisjes; hij is vooral en wel voornamelijk de vriend der kinderen. En dit is geen verzinsel, geen aardigheidje, maar het is waar, en ik zal u vertellen, hoe ik aan die bijzonderheden ben gekomen. We zullen beginnen met de zeelui. | |
[pagina 60]
| |
Nicolaas was in 326 bisschop van Myra in Klein-Azië; hij was een man van kennis en studie, en drukte in handel en wandel het voetspoor van zijne vrome vaderen. Nog voor dat hij zijne hooge kerkelijke waardigheid bekleedde, deed hij een zeereis, en wel naar het Heilig Land; onderweg brak er zulk een geweldige storm los, dat de geheele equipage van het schip sidderde en beefde. Alle manschap liep angstig door elkaar, maar Nicolaas bleef bedaard. Hij vermaande den storm tot stilstand, en de storm gehoorzaamde tot verbazing van de opvarenden. Voor dat Nicolaas tusschen beide gekomen was, was er evenwel reeds een matroos overboord geslagen en verdronken. Nicolaas beval dat men hem zou opvisschen en ‘zette hem weer levend op zijne voeten’. Natuurlijk was nu de naam van Nicolaas als zeevaarder gemaakt, en eenparig kozen al de zeelieden hem tot hun schutspatroon. Maar nu zult ge vragen, hoe komen nu de meisjes zoo op dien zeeman gesteld, en juist de huwbare meisjes, en dat nog wel op een geestelijke, op een bisschop? 't Zal u weldra duidelijk worden. Nicolaas was te Panthera in Klein-Azië uit Christen-ouders geboren, die hij beide vroeg verloor. Hij geraakte daardoor in het bezit van het vrij aanzienlijk vermogen zijns vaders, dat hij aanwendde om op de meest kiesche, op de stilste manier wèl te doen. In de stad zijner inwoning nu woonde een arm man; hij was van aanzienlijke familie, maar had door tegenspoed van allerlei aard alles verloren. Hij had drie dochters, drie knappe meisjes, de bloem der jufferschap van Panthera, maar die, door de behoeftige omstandigheden, waarin ze verkeerden, zeer groot gevaar liepen aan de verleiding te worden blootgesteld. We kunnen ons het verschrikkelijke van den toestand, waarin dat gezin verkeerde, voorstellen. Het was daar, in het warme Oosten, het gebruik dat een vader zijne dochters uithuwelijkte niet alleen, maar haar tevens een bruidschat meegaf. Wilde of kon hij dat niet, dan gingen de jonkmans eenvoudig zijne deur voorbij, en eene ongehuwde vrouw werd bovendien met minachting aangezien. Zoo was het nu ook in dat huishouden te Panthera gesteld. Gelukkig kwam Nicolaas de omstandigheden te weten en nam zich voor aan dien toestand eens spoedig een eind te maken. Hij gaat op zekeren nacht eenvoudig met een zak goud onder zijn arm de deur uit en gooit den inhoud bij den ongelukkigen huisvader | |
[pagina 61]
| |
door het venster. De vader, die wel begreep dat een reddende engel tot hem gekomen was, en dat de som gouds werkelijk thans zijn eigendom was, raapte het snel op en besteedde het terstond om zijn oudste dochter uit te huwelijken. Nicolaas had dus voldoening van zijn liefdewerk en vond hierin aanleiding om den vader ook van zijne andere dochters af te helpen. Hij gaat op een nacht weer de deur uit, weer met een zak met goud onder den arm, dat hij ook bij zijn beschermeling door 't raam werpt; 't geld was nauwlijks in huis of de tweede dochter was getrouwd. Maar nu de derde; een derde zak met goud is voor haar gereed, maar.... men was nog zoo heel dom niet daar in het huisgezin van dien huisvader; men had, nu het geluk tot tweemaal toe de woning was binnen gekomen, wel een oogje in 't zeil gehouden, en werkelijk met een gewenschten uitslag. De brave Nicolaas werd bij zijn derde bezoek vast gehouden en in huis getrokken; 't hielp niet of hij er zich al met een praatje wou af maken, of hij het nachtelijk uur als ongeschikt voor het afleggen van visites aanhaalde, hij moest de dankbetuiging en den zegen van den ouden man ontvangen. Aldus de overlevering. Maar dit is nog niets bij 't geen hem recht gegeven heeft op den naam van kindervriend. Op het Damrak te Amsterdam is een koffiehuis; de man, die er inwoont heet Bisschop, het huis heet ‘de Bisschop’, in den gevel staat een bisschop; - als er één monument is, dat ons het heele jaar door aan Sinterklaas doet denken, dan is het zeker wel dat koffiehuis. Maar hoe wordt ons de bisschop in dien gevelsteen voorgesteld? We zien er hem in zijn volle waardigheid, met den kromstaf in de hand en naast hem staat..... een tobbe met naakte kinderen! Het onderschrift is alleen ‘Sinterclaes’. Een zonderlinge voorstelling zeker, maar toch een trouw beeld van 't geen de legende ons verhaalt. Toen Nicolaas bisschop van Myra was, kreeg hij een boodschap, dat ergens in zijn bisdom een waard was, die zulke lekkere vleesch-kroketten verkocht, maar ze opvulde met het vleesch van kinderen, die hij stal en slachtte. Schrikkelijker kon het niet. Onmiddellijk trok Nicolaas op reis, ten einde zich op de plaats zelve van de euveldaad te overtuigen; hij bestelt eene kamer bij den kannibaal, maar gaat, voor dat hij die betrekt, even naar | |
[pagina 62]
| |
den kelder, en ja wel: daar vond hij niet alleen alle benoodigdheden tot het maken van vleesch-kroketten, maar ook een tobbe, waarin drie onnoozele kindertjes in stukken gehakt lagen, en in de pekel! Naar den waard te gaan, hem bij den kraag te grijpen en hem door elkaar te schudden, dat hij op zijn beenen tolde, is het werk van een oogenblik. De bisschop brengt hem naar de tobbe, houdt hem zijn gruwelen onder de oogen, en bedreigt hem met vreeselijke straffen. Nicolaas grijpt de stukken vleesch, en de doode ledematen herleven terstond. Van deze merkwaardige legende zegt de Volks-almanak voor Nederl. katholieken, 1856, bl. 110: ‘De heilige man, diep ontroerd van dat ijselijk schouwspel, maakte er een kruis over, en zie, de verhakkelde dooden herleefden, sprongen op’ enz. Kan het nu anders, of een man, wiens geschiedenis over zulke mirakelen loopt, is de vriend, de heilige geworden van alle kinderen, van alle moeders, van alle vaders, de welkome gast, de vriendelijke vriend in elken Christelijken familiekring. Kan het anders, of zulk een man heeft een gestalte gekregen in de harten van jong en oud? Het is ons dus goed dat feest van den 6. December mee te hebben gevierd; het is ons goed eeuwen in de geschiedenis terug te denken, tot op de vierde eeuw van het Christendom, toen de heilige leefde en werkte. Maar als we ons dan zoo ingedacht hebben in de tijden en omstandigheden, die juist voor zijn menschlievendheid een spoorslag waren - een door hem zeer gewenschte - staan we dan ook telkens even bij die bijzonderheden stil, bij dat tafereel van die ongelukkige meisjes, van die onnoozele kinderen, en laat ons daaruit de juiste gevolgtrekking maken, dat de nu heilige Nicolaas er op uit was de lijdende menschheid te helpen, te vertroosten, haar lot te verzachten. We lezen nooit van hem, dat hij zijne schreden richtte naar de paleizen der rijken; maar in de stulp der armen, daar was hij thuis. Het Sinterklaasfeest is dus niet alleen een kinderfeest in algemeenen zin, maar met name de arme kinderen hebben aanspraak op een groot aandeel in dat feest. Is het nu ook al geen gewoonte meer, om zakken met goud door de vensters te gooien, het behoeft geen verduidelijking, dat, en hoe iedereen ook nu nog de voetstappen van bisschop Nicolaas van Myra kan drukken op weg naar de woning van den arme. | |
[pagina 63]
| |
Zijn wonderbaar behouden lijk bevindt zich te Bari in het Napelsche en daaruit vloeit nog gedurig een heilzame olie. De goede kinderheilige is overal in ons Limburg bekend; voor hem wordt in den schoorsteen eene ladder met krijt geteekend, waar hij langs af kan dalen. Trouwens de schoorsteen is de koker der geestenwereld; de bolderman komt er langs af, om plagen in huis te brengen, evenals de kabouter, die het huiswerk verricht of aan de gelukskinderen eenen zak met geld brengt. Onder de krijt-ladder wordt een klomp of bord vol haver voor Sinterklaas' rijpaard of ezel nedergezet. Wanneer de plechtige avond vóór Sinterklaas' feestdag is aangebroken, zingen de kinderen eerst hun liedje. Ziet hier een paar bekende Limburgsche Sinterklaasdeunen: Sinterklaas, Gods heilig man,
Doe uw besten tabbaard aan,
Rijd er mee naar Spanje,
Breng appelen van Oranje,
Geef den kleinen kindren wat,
En laat de groote loopen
Dat ze kousen en schoenen verkoopen.
Een ander: Sinterklaas, mijn goede vriend,
Ik heb u al zoolang gediend,
Wil mij nu ook wat geven
Dan dien ik u al mijn leven.Ga naar voetnoot(1)
Als het liedje gezongen is, nadert de heilige man in plechtgewaad met zijn trouwen knecht, die met allerlei lekkers en speelgoed is beladen. De kinderen beginnen luidop te bidden. Dan geeft hun de goede Sinterklaas eene zalige vermaning en een passend feestgeschenk. Heeft het een der kleine menschen wat te bont gemaakt, dan krijgt hij eene roede of geerde; gelukkig is de stoute knaap of het ondeugend spinnetje zoo hen de zwarte knecht niet ter dege afranselt of zelfs.... in den wijden zak stopt. De h. Nicolaas is ook patroon der zakkendragers. | |
[pagina 64]
| |
Wij hebben in den maandenkring eenige overgeleverde boerenregels en boerenspreuken opgeteekend. De boerenregels verliezen al meer en meer hun krediet, ‘zij gelden niet meer’, daarentegen willen de buitenlui met meer stelligheid uit de houding van zekere dieren het komend weder voorspellen dan de stedelingen uit hunnen weerprofeet, den barometer; onder anderen: Naderend regenweder wordt aangeduid als de spinnen zich verbergen, het web onvoltooid laten en hare prooi haastig verslinden; als de schapen buitengemeen springen en elkaar stooten; als het rundvee meer loeit en bulkt, de weide verlaat en naar huis loopt; als de trekossen hunne koppen in de hoogte richten en met wijd geopende neusgaten de lucht opsnuiven; als de bijen niet uitvliegen of lang voor zonsondergang naar den korf terugkomen; als de zwijnen onrustig rondloopen, hooi en stroo woedend dooreenwerpen en vertrappen; als de katten zich wasschen, de honden treurig en slaperig worden, de hennen onrustig in het stof wroeten, de haan zeer vroeg of des avonds kraait, de pauw dikwijls schreeuwt, ganzen en eenden met luid geschreeuw in het water loopen; als het steken der vliegen bijzonder pijn doet; als de zwaluwen zeer laag vliegen en de visschen dikwijls aan de oppervlakte des waters komen spartelen; als de slak langs boomen en struiken opkruipt en zich onder de bladeren tracht te verschuilen; als de sprinkhanen zich onder bladeren of op hooge stammen verbergen; als de duiven plaats nemen op het rieten dak van de schuur, met den krop gekeerd naar het oosten, dan regent het zeker den volgenden dag, zoo al niet reeds des nachts; ook als zij in de nabijheid der til blijven en vroeg te huis komen, is er regen ophanden. Als de kippen zich in het stof wentelen is storm ophanden, zoo ook als de eenden zich in het water dompelen en met de vleugels klapperen. Als de boer ziet, dat de koeien den muur van den stal likken, weet hij, dat het den volgenden dag zal regenen. Als de raven vroeg wakker zijn en meer dan gewoonlijk krijschen, dan kan men dien dag staat op regen maken. Als de kikvorschen druk kwakken, de nachtuilen krassen en de kwikstaarten langs de slooten fladderen, dan voorspelt dit regen. Teekens van schoon weder: De hooge vlucht van den leeuwerik, het ver uiteen vliegen der bijen, het trekken der wilde ganzen, der reigers en ooievaars, in orde en met gelijkmatige vlucht. Als de bloedzuiger uitgestrekt of ineen gewonden en zonder beweging | |
[pagina 65]
| |
op den bodem van het glas ligt, terwijl het regen en sneeuw beteekent, als hij zich in het bovenste gedeelte van het glas ophoudt; houdt hij zich meest buiten het water of beweegt hij zich stuiptrekkend en krampachtig, dan komt er onweder. Verder is schoon weder te hopen: als de duiven laat naar de til komen of na het uitvliegen lang weg blijven; als de musschen zich vroeg laten hooren; als de zwaluwen hoog in de lucht gaan en de nachtegaal den nacht door blijft zingen. Men voorspelt een vroegen en harden winter, als de trekvogels ons vroeger dan gewoonlijk verlaten of als de das en eenige andere dieren hunne holen tot winterkwartieren grooter en dieper graven; daarentegen beteekent het een laten en zachten winter, als de ooievaar, de zwaluw en andere trekvogels tegen gewoonte ten tweeden male broeien; het vroegtijdig aankomen der trekvogels beduidt eene vroege lente. De landman vindt niet alleen in vogels en dieren weerprofeten, hij ziet die ook onder anderen in zijn zeis: is ze vochtig, heeft ze een blauwen en rooden gloed, dan zal het weldra regenen. Ziet de dorscher, dat zijne zeef niet strak is en gaat de vlegel stug, dan weet hij dat er regen komt; zoo ook als de schoven zwaarder dan gewoon wegen. Als de steel van schop, hark en bijl glad is en als 't ware door de hand glijdt, dan behoeft men zich niet bevreesd te maken voor spoedigen regen. Is het zout in den bak vochtig, dan komt er regen; het tegendeel voorspelt droogte. In den herfst duidt een natte dauw mooi weer aan, maar het droge wit van rijp geeft regen te kennen. Is de maan omgeven van een bleeken, matten kring, dan volgt er regen; is de kring rood, dan komt er storm; schijnt ze helder, dan zal het weer schoon blijven. Als de zon 's avonds in een nest kruipt, dan is dit een teeken van nat weder. Vraagt gij nu uit welk boek de landman zulks geleerd heeft, dan zal hij u antwoorden: uit het boek der natuur, welks maker is de algoede en alwijze God. |
|