Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermdNovemberkomt te voorschijn als een levensmoede grijsaard. Hij heeft zijne bestemming volbracht, zijnen arbeid voltooid, zijnen weg afgelegd; nu bereidt hij zich voor ter welverdiende winterrust. Bij dit alles is hij, zooals dit met oude lieden vaak het geval is, barsch en verdrietig. Van tijd tot tijd laat hij nog eenige uurtjes de zon schijnen, maar hij meent het hiermede niet ernstig. De zon verleent geen warmte en dus ook geen leven meer. Grijze wolken, donkere nevels. Niet uitgaan zonder regenscherm. Is de oude heer recht kwaad gemutst, dan jaagt hij op de vleugels van den storm wild en woest over bergen en dalen; schudt de boomen, huilt in de stroodaken der armen, rammelt door de pannen en leien der daken van rijke woningen. Somwijlen zendt hij ook eene vracht sneeuw. Maar hiermede, even als met ijs, kan de oude nog niet lang boos wezen. Des middags zijn de kluisters weer gebroken. In één punt nochtans zet hij zijnen wil door. Kijk eens des morgens, als de zon opgaat en des avonds, als zij ondergaat, op de klok. Tel de uren: nauwelijks zijn er tusschen zons op- en ondergang negen. Gelijk November de natuur aan het winterkleed wil gewennen, zoo wil hij ons ook aan haard en lamplicht kluisteren. De landman dorscht zijn graan en de huismoeder maakt de winterkleederen in orde. November van ‘novem’, de negende maand van het Romeinsche jaar werd door Karel den Grooten ‘Herbistmanoth’ genoemd, omdat het eigenlijke herfstweder, wind en storm, aan de orde van den dag is. Daarom wordt deze maand ook nog wel eens ‘windmaand’ geheeten. De Fransche Republiek noemde hem ‘Brumaire’ of mistmaand, van den 22. October tot den 20. November. Allerheiligen brengt den na- of oudewijven-zomer, die even als eene oude-vrouwendans niet van langen duur kan wezen. | |
[pagina 54]
| |
Boerenspreekwoorden. Regen en mistig weder in de eerste week van November, brengen vorst en koude in de Kerstmis-week. Als het in November dondert, dan zal het volgend jaar een goed jaar zijn. Als gij op den 1. November een spaander slaat uit een beuk en die spaander droog is, dan zal het een koude, en als hij vochtig is een natte winter worden. Een donkere s. Marten, een lichte Kerstmis. Wolken met s. Marten geven onbestendigen winter aan. Zoo als de dag van s. Katrijn, zal de naaste Januari zijn. Sint Andreas' sneeuw doet het koren wee. Sint Marten, geboren in 316 of 317 te Tabaria in Pannonië, stierf den 11. November 397 of 400, als bisschop van Tours. Deze heilige had eenen gewichtigen invloed op de bekeering van Gallië en de vestiging der Katholieke Kerk in Frankrijk. Hij is tot nog toe zeer populair en wordt met eene godsvrucht en liefde vereerd, die in de kerkelijke geschiedenis moeielijk hare wedergade vinden. Daarom vlammen ook hier in Limburg, 's avonds vóór zijnen gedachtenis- en eeredag overal feestvuren, om zijne menschlievendheid en den door hem volbrachten val van het Arianismus en heidendom, zegevierend te verkondigen. Voor de levenslustige jeugd vooral is sint Martensavond recht prettig. Takkenbossen, stroobossen, aardappelloof, boomtakken en brandstoffen van allen aard worden in groote menigte langs de huizen ingezameld en op kruiwagens of op den rug der jongelingen naar den brandstapel op een verheven punt des velds, gevoerd. Terwijl de vlammen hemelwaarts stijgen, zwerven de knapen met hunne fakkels door het veld rond, fakkelen en zingen: ‘jong, jong, sint Mèrten, boekweitkoek en melk is nog niet gète’. Na de landelijke illuminatie wordt de vroolijke vieravond thuis besloten door het traditioneel menu van boekweitkoek in melkpap gebrokt. (Zie Creemers, Aant. over Stramproy, bl. 109; Peeters, Chron. beschr. van Tegelen, bl. 83, en Habets, De voorm. heerl. Borgharen, bl. 196 en 197.) Wegens de vechtpartijen, die dan nog wel eens ontstonden en andere baldadigheden der teugellooze jeugd, is het fakkelen veel uit onze zeden verdwenen; de vreugdevuren branden echter nog schier overal, terwijl geen enkele huismoeder aan het feest-menu van melk met boekweitkoek zou willen te kort blijven. Niet alle geleerden schrijven den oorsprong van het s. Martensvuur toe aan den h. Martinus. Bekend is het dat de oude volkeren gewoon waren zoogenaamde ‘reinigingsvuren’ te stoken. | |
[pagina 55]
| |
Sommige bekeerde Christenen hielden dit bijgeloof bij. Het zesde concilie van Konstantinopel verbood ze, en de h. Chrysostomus hield opzettelijk eene rede, om den Christenen dit gebruik te ontraden. Eenige schrijvers meenen, maar ten onrechte, dat ook ons sint Martensvuur een overblijfsel zou zijn van het reinigingsvuur, hetwelk de ouden ontstaken ter zuivering van den herfst, en aan hetwelk de h. Martinus, die groote verspreider van het licht des waren geloofs, zijn naam zou geleend hebben, om dit gebruik te veredelen en in eenen christelijken zin te behouden. (Zie Schotel, Stille avondst., bl. 59.) Het s. Martensvuur herinnert aan het verbranden der afgodenbeelden door den h. Martinus; even als ook nog jaarlijks op den feestdag van den h. Methodius, uit stroo vervaardigde poppen in de Drave geworpen worden. Wat betreft het s. Martens feestmaal, gewoonlijk een gebraden gans, en hier te lande boekweitkoek met melk, het ging juist op dezelfde wijze de oude Advents- of sint Martensvasten (driemaal 's weeks in Frankrijk tot in de vijfde eeuw) vooraf, zooals de Carneval de veertigdaagsche Vasten voorafging, zegt Hungari in zijn ‘Kerstklokje’, en wel als eene laatste uitdrukking van blijdschap. De boekweitkoek wordt hier in ons land gegeten, omdat de h. Martinus, volgens de legende het boekweitzaad herwaarts heeft gebracht, terwijl elders eene gans wordt gebraden ter gedachtenis, dat deze dieren eens den heilige in zijne preek zouden gestoord hebben en volgens anderen, omdat de ganzen hem door hun gegaggel zouden verraden hebben, toen hij was bisschop gekozen en om dit zwaarwichtig ambt te ontgaan, zich in een ganzenstal had verscholen. Hoe witter het borstbeen is der geslachte gans, zegt een spreekwoord, hoe strenger ook de winter zal wezen. Te Maastricht werd weleer het sint Martensvuur zeer luidruchtig gevierd met groote vuren, zingen en springen en een goeden s. MartensdronkGa naar voetnoot(1) er bij. De Regeering verbood het feest alle jaren, maar te vergeefs. In 1540 had een hevig oproer in de stad plaats, waarbij de heer Van Hamal en de burgemeester Prent vermoord werden; nu bedachten de heeren der magistraat een huismiddeltje om ineens die gevaarlijke s. Martensvuren kwijt te raken. Zij ordonneerden tot boete voor de euveldaden der | |
[pagina 56]
| |
Maastrichtenaren, dat zij jaarlijks, des avonds vóór s. Marten groote vuren op straten en pleinen moesten aansteken. ‘Daar bedanken wij voor’ zeiden de burgers, ‘dat doen wij nooit’. Sedert dien branden te Maastricht geen s. Martensvuren meer. Te Roermond en Venloo wordt in de huizen over en om kaarsjes gesprongen en koek met melk gegeten. Daarbij zingt men te Venloo: Sinter Mertes veugelke
Mit det roëd keugelke (kuifje)
Mit det blauw stertje
Hoepsa sinter Merte!
Een persoon s. Marten voorstellende, werpt in huis appelen, noten, amandelen en kastanjes, onder de dansende kinderen te grabbel. Eens ontmoetten twee Venlonaren elkaar in verre gewesten. Toen een en ander zich als Venloo's burger uitgaf, diende hun het voormelde s. Martensrefrein tot legitimatie, daar de eerste de twee beginnende en de laatste de twee volgende verzen van het liedje opzeide. Vroeger zongen aldaar de bedelaars langs de deuren het volgende liedje: Vandaag is 't sinter Merte,
Morge sinter Krukke,
Wéj kommen oet gooier herte,
En hadde gèr ei stukske;
Ein hultje of ein turfke
In sinter Mertes kurfke,
Holt, holt, turf of holt,
Des winters is het kald.
Het volgend lied schijnt een antwoord op het vorige, maar heeft een andere melodie: Sinter Merten is zoo kald,
Gèf um ein hultje of wat holt,
Loat um zich dôjaan werme
Mit de blanke erme,
Gèf wat, halt wat,
Tegen 't joar alweer wat.
Te Venloo trekken de knapen al zingende langs de straten. Daarbij dragen zij op stokken, uitgeholde pompoenen, waarin allerhande figuren zijn gesneden, met brandende kaarsjes, ook wel Chineesche en geïmproviseerde lampions. | |
[pagina 57]
| |
Te Weert en Hunsel zingt men: Sint Merten is ene brave man
Dè numtj al waat hè krige kan,
Streu, hout en terf,
Mit en dikke korengerf
En en krik van rummels dik;
Bedinktj sint Merten, brave man!
Als het gekrik hètj
Weit ig det ig èn fakkel hub,
't Vuurke motj gaon branje.
Er bestaan in ons klein bisdom niet minder dan 22 oude parochiekerken, namelijk te Beegden, Beek, Borgharen, Born, Breust, Gennep, Geul, Gronsveld, Holtum, Houthem S. Gerlach, Horn, Itteren, Linne, Neer, Stein, Tegelen, Urmond, Venloo, Vijlen, Vlodorp, Weert en Wijk-Maastricht, onder de bescherming van den h. Martinus gesteld. In andere bisdommen van onze buurt is haar getal nog veel grooter. Deze kerken zijn allen, op twee na, aan beide oevers der Maas gelegen. De heer Habets meent dat dit met voorbedachtheid is geschied, omdat de macht van over het water te gebieden aan dezen heilige algemeen wordt toegekend. (Zie Jos. Habets, De voormalige heerlijkheid Borgharen, bl. 496 en 497.) Op s. Hubertus-dag (3.) wordt brood gewijd na de mis, en voor menschen en vee als behoedmiddel tegen de hondsdolheid en razernij gebruikt. Daar de h. maagd en martelares Catharina (25.) door hare wijsheid en geleerdheid vijftig heidensche wijsgeeren beschaamd maakte, zoo is zij de patrones van hoogescholen en seminariën geworden en wordt zij als zulke gevierd. |
|