Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
II.
| |
[pagina 71]
| |
de eenigszins gegoede ingezetenen, nimmermeer in gebruik genomen. Zij zijn bestemd om beiden eens tot doodshemd en doodsmantel te strekken en worden te dien einde, tegelijk met eene witte slaapmuts, welke de bruid met zwart lint omzoomd heeft, zorgvuldig bewaard. Bij het verlaten der kerk werpt de bruid ook op vele plaatsen broodjes of centen onder de jeugd. Op andere plaatsen wordt geld voor ‘huilbier’ in eene mik gedaan, die de bruid averechts onder de menigte werpt. Geven de gehuwden niets, dan schreeuwt de jeugd ‘die kaal broed wurpt niks oet’, of ‘klieën in de tes’, dat is zemelen in den zak. Te Arcen en Velden werpt de bruid een glas water over haar hoofd; breekt het glas, zoo is dit een gelukkig voorteeken, zeggen de lieden. Het huilbier, dat in noordelijk Limburg zeer in gebruik was, was het afscheid van den jongeling aan zijne gezellen. Werd er geen huilbier gegeven, dan werd er zoolang ‘gerammeld’ (Sittard), ‘den beer uitgezonden’ (Doenrade) of den ‘ezel aangedreven’, dat is: ketelmuziek gemaakt, tot zich de betreffende persoon van zijnen plicht kweet. Op andere plaatsen, zooals te Sittard, Epen en omliggende plaatsen, wordt gerammeld en gehùld, als een weduwenaar of weduwe hertrouwt; zulke huwelijkscandidaten moeten zich dan afmaken of afkoopen door een nogal aanzienlijk drinkgeld, 10, 15, 20 tot 30 franken. Te Sittard maakt dezulke zich af met eenige flesschen jenever, die hij den straatmuzikanten ten beste geeft. Aartje. Wanneer er te Nunhem een paar in het huwelijksbootje is getreden, dan brengen de jongelieden het paar des avonds eene eigenaardige serenade. De aanvoerder begint met een klaaglied aan te heffen over de slechte tijden en smeekt de gehuwden zich over ‘Aartjes kinderen’ te ontfermen, daar zij niets meer te eten hebben dan aardappel-stroo, zavel, enz. De kinderen, d.i. de omstanders huilen en kermen dan. Nu geeft de bruidegom bevel, dat aan elk van Aartjes kinderen eene boterham met een glas bier worde gegeven. Tegenwoordig hebben echter Aartjes kinderen meer dorst dan honger, zoodat hun de bruidegom geld geeft, opdat zij in de naburige herberg hun dorst kunnen lesschen. (J.J.) De deur van het bruiloftshuis wordt veelal met bloemen getooid. Wanneer de gehuwden uit de kerk komen, worden zij in bevriende huizen op den drempel dezer woningen door de huismoeder ‘beschonken’ (Echt), dat is op een glas wijn of jenever | |
[pagina 72]
| |
met gebak onthaald; ondertusschen schieten de jongelingen met pistolen of geweren tot teeken van vreugde. Na het bruiloftsontbijt vertrekken de gehuwden naar de naburige stad, of gaan op reis, hetgeen men ‘uitrijden’ noemt; ondertusschen gaat de bruiloft steeds volop voort, twee, drie dagen achter elkander. Vla, taart, mik en vooral rijstpap mogen niet ontbreken. Op sommige plaatsen (Echt) werd vroeger bij het einde van het feest eene groote kom met wijn of jenever rondgegeven, waaruit elke der genoodigde vrouwen of meisjes een lepel slurpte, en dan een lang gerekten en doordringenden kreet ‘io’ of ‘ioug’ aanhief. Wanneer zich de echtgenooten niet goed verstaan of ergernis geven, wordt hun ter straf eene oorverdoovende ketelmuziek gegeven. Dit is een algemeen Limburgsch gebruik, hetgeen genoegzaam den eerbied voor de goede zeden en goede verstandhouding, die den Limburgers eigen is, doen uitkomen. (Zuid. Limb: hûllen - Sittard: rammelen - Grathem: toeten - Noord Limb.: varen.) Trouwplechtigheden te Buggenum. Is de eerste afkondiging van het huwelijk geschied, of heeft het bruidspaar den eersten ‘roep’ gehad, dan vergaderen de jonggezellen boven de 18 jaar om te beraadslagen over het te geven huilbier. De oudste hunner, goeverneur genoemd, slaat den bruidegom voor eene vaan (4 liter), een kientje (8 l.), een anker, eene halve, eene smalle, eene heele ton, soms ook wel voor meer tonnen huilbier aan. Den bruidegom wordt de taxatie medegedeeld, die daarmede doorgaans genoegen neemt. Na de vespers of het lof wordt door het toeten of huilen op een èker (aker) of op een gieter waarvan men het vooreinde genomen heeft, voor de herberg, waar het huilbier gegeven wordt, het signaal tot drinken gegeven. Weigert de bruidegom zich aan het taxaat te onderwerpen, dan wordt na de voltrekking van het kerkelijk huwelijk (het burgerlijk huwelijk geschiedt zonder de minste plechtigheid), voor de woning van den onwillige ‘de ezel aangedreven’Ga naar voetnoot(1), d.i. in den nacht wordt er heimelijk op een der deuren of muren een ezel geschilderd of liever gesmeerd met eene stof, die er moeilijk af te krijgen is. Na het avondeten vergaderen de jongelingen voor de woning van het paar. Op toeten (waldhorens), fluiten en feepen van wilgenbast | |
[pagina 73]
| |
vervaardigd, wordt nu eene oorverdoovende muziek gemaakt tot laat in den nacht. Bij gebrek aan deze instrumenten neemt men zijne toevlucht tot ijzeren en blikken potdeksels, poken, tangen en smikken of zweepen. Na de voltrekking van het kerkelijk huwelijk wordt het bruidspaar aan de kerkdeur met saluutschoten begroet. De gansche stoet wordt aan de bevriende huizen, waar die voorbij trekt ‘beschonken’, d.i. allen worden op brandewijn met suiker en knapkoek, ook wel op een glas wijn onthaalt. Wordt er bruiloft gehouden, dan trekt het bruidspaar vóór en na het eten met de gasten de herbergen rond. De bruidegom en de getuigen rooken uit lange Goudsche pijpen, versierd met blauwe linten, de overigen uit lange pijpen zonder lintversiering. Als de bruidegom of bruid bij het middag- of avondmaal drinkt, dan roept een der gasten: ‘De bruidegom of bruid drinkt!’Ga naar voetnoot(1) en al de aanwezigen slaan tot teeken van bijvalsbetuiging met mes en vork op den rand hunner borden of tegen hunne glazen. Daar eene bruiloft, waarop niets gebroken wordt eene slechte wordt genoemd, wordt er bij die gelegenheid nog al tamelijk veel opzettelijk stuk geslagen. Wordt er bruiloft gehouden, dan brengen de genoodigden ieder iets voor het huisraad mede. De getuigen, bruidsmaagd en bruidegomsknecht, geven en ontvangen ieder een kleedingstuk, ‘bruidstuk’ genaamd. Soms wordt er geen bruiloft gehouden, in dit geval wordt er ‘uitgevaren’, d.i. de gehuwden vertrekken na het ontbijt met de huif- of koetskar naar eene op eenige uren van hun dorp verwijderde plaats, om daar te dineeren en 's avonds huiswaarts te keeren. Uitvaren werd in den beginne voor deftig gehouden. In het naburige Halen, waar dit gebruik ook opkwam, maakten twee zuinige boeren van deze gelegenheid gebruik, om zoo min mogelijk kosten te maken. Zij laadden proviand op eene kar en reden naar een naburig bosch, om daar op de meest landelijke wijze bruiloft te houden en tevens groot te doen. B.S. Dorper. Begrafenissen. De aanwending van zekere feestelijkheid ter eere van de overledenen, die ter aarde worden besteld, werd in alle tijden en bij alle volkeren, hoe ruw zij ook mochten wezen, tot eenen godsdienstigen plicht gehouden. Reeds bij de Grieken en Romeinen waren lijkgastmalen in zwang en werden ook de | |
[pagina 74]
| |
sterfdagen jaarlijks herinnerd. In onze katholieke streken hebben wij ook lijkdiensten, uitvaarten en jaargetijden, geheiligd door het gebed en misoffer voor de overledenen. Odin of Wodan, de oppergod der Germanen, had zelf, zeiden zij, bevolen de dooden te verbranden, maar dit gebruik werd niet algemeen. Eenige Germaansche stammen begroeven hunne dooden: men plaatste de lijken in eenen grafkuil met hunne wapens en eene urn daarnaast. De begraafplaatsen waren in groote vereering. Het verbranden der lijken, dat vooral wanneer het een opperhoofd gold, met veel plechtigheid geschiedde, heeft geduurd tot aan Karel den Grooten, die het afschafte. (Capit. de part. Saxon, cap. 7.) Op de plaats waar de verbranding was geschied, maakte men een graf, gewoonlijk in witten steen, en plaatste daarin de aschkruik, armringen, juweelen, wapens en soms eenen elpenbeenen of hoornen haarkam. Eindelijk maakte men volgens den rang des overledenen, eene grafterp boven de laatste rustplaats. Deze grafheuvel is van mythologischen oorsprong, omdat ook de oude afgoden in bergen plachten te wonen. De oude Germaansche misbruiken (reeds door het Concilie van Leptine, in 743, gedoemd), van offers bij de graven der overledenen te brengen en van er baldadige lijkmalen te geven, hebben min of meer tot aan de veertiende eeuw bestaan, wanneer ze in Nederland door de wetten werden verboden, maar nu naar de herbergen en woningen verhuisden. Ook in deze laatste zijn de lijkmalen, uit redenen van openbare gezondheid, door de gemeentebesturen vaak verboden geworden. Bij begrafenissen van lieden uit den gegoeden stand gaat het hier te lande, vooral in de zuidwaarts gelegen streken, nogal deftig toe. Kaarslicht in de kerk aan de altaren en heiligenbeelden en om de lijkbaar, uitdeelen van geld en brood aan den arme en van wittebroodjes aan de schoolkinderen, eikenhouten doodkisten, trakteeren met vla, koffie, vleesch en eieren, enz. op plaatsen wordt ook ‘lijkbier’ aan de jongelieden uit de nabuurschap gegeven, die bij het sterfgeval hunne diensten hebben bewezen met overluiden, dragen, begraven enz. Wanneer een mans lijk, wegens verren afstand, ter kerk wordt gevaren, zit de vrouw op de lijkkist (slechts op enkele plaatsen meer). Op vele plaatsen wordt ook de lijkwacht (nachtwaak) gehouden door de buurlui, die den rozenkrans bij het lijk bidden en dan op mik, vla met koffie, bier of brandewijn worden onthaald. | |
[pagina 75]
| |
Vroeger werd op eenige plaatsen bij de lijkwacht van een kind, een spel gehouden, ‘slofjagen’ genoemd, waarbij zich de spelers in een kring op den grond zetten en onder hunne knieën een slof van een goede pollevij voorzien, deden passeeren, welke door een der spelers moest gezocht worden, die echter meer slagen ontving dan hij waard was, tot dat hij den slof bij iemand gevonden had, die hem dan moest vervangen. Dit onkiesch misbruik heeft echter reeds lang opgehouden te bestaan. Nabuurschap. Opmerkelijk zijn de betrekkingen, die tusschen de bewoners eener zelfde buurt wederkeerig onderhouden worden. De nabuurschap doet verschillende rechten en verplichtingen ontstaan, waaraan over het algemeen zoozeer wordt vastgehouden, dat de weigering om met iemand nabuurschap te houden, of het afbreken der reeds bestaande nabuurschap, steeds als eene zeer groote beleediging wordt aangezien. Wil iemand b.v. eenen put graven, dan is het de taak der buren de opening daartoe te delven; gaat iemand een gebouw oprichten, dan worden de buren uitgenoodigd om de steenen daartoe, somtijds uren ver, te gaan halen. Vooral bij sterfgevallen en begrafenissen toonen de buren hunne naastenliefde gelijk reeds vermeld is. Ook maken de buurmeisjes kransen voor de overledene kinderen en ongehuwden en dragen de palmtakken, die op het graf worden gestoken, waarvoor haar dan weder eene koffievisite toekomt. Publieke verkooping. Wanneer ergens eene publieke verkooping van onroerende goederen zou plaats hebben, zoo was van oudsher het gebruik, dat de verkooper bij middel van een waskaarsje op de tafel gezet, den doorslag gaf. Was het laatste bod gedaan, dan werd de kaars ontstoken, terwijl de uitroeper voortging met het uitroepen van den laatst geboden koopprijs, ‘laatste bod, zooveel en zooveel, de kaars brandt nog’. Bood men tijdens het branden der kaars nog hooger, zoo werd ze uitgeblazen en de veiling ging vooraan. Zoo duurde het tot dat de telkens op nieuw ontstoken kaars eindelijk aan verval van krachten bezweek. De laatste bieder was koopman. In sommige plaatsen van Limburg bestaat dit gebruik nog; meer echter in Noord-Brabant en Pruisen. Van dit gebruik komt het spreekwoord: ‘de kaars is tot op den nagel gebrand’, d.i. het lijdt geen uitstel meer. | |
[pagina 76]
| |
Te Horst mocht vroeger niemand buiten de gemeente graan laten malen, tenzij het graan drie volle dagen op den molen had gelegen. Meende nu de eigenaar door den molenaar benadeeld te zijn, dan was deze gehouden zijne eerlijkheid te bezweren en daarbij een voet binnen en den anderen buiten den molen te zetten. Bij gelegenheid van een onweder moest de koster van Horst het beeld van den h. Donatus door het Bisselterveld dragen. Bij het afsterven van den boer eener groote hofstede had de heer van het kasteel recht op het beste paard; bij het overlijden der vrouw, op de beste koe der hoeve. Kujel-draaien. (Grathem.) Onder ‘kujel’ verstaat men een klos verward touw, dat oudtijds tot middel van uitdaging op het mes diende tusschen Grathem en Oilder. Vraagt men aan sommige lieden om hunnen ouderdom, dan krijgt men gewoonlijk ten antwoord: om Nieuwjaar, Driekoningen, Paschen, kermis, eerste en laatste O.L. Vrouw, om dezen of dien Patroondag der plaats, kruidwijn, in den kersentijd, in den hooi- of braakmaand (Juni), in den oogst, in den herfst enz., om s. Ermijs (Remigius), s. Andries enz. |
|