Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermdApril.Onder de twaalf gezellen is eigenlijk de arme April het minst van allen gezien, doch is ook wel zelf aan deze ongenade schuld. Hoe zoo dan? Omdat hij zoo wild en woest het kwik van den barometer ‘den weerprofeet’ dooreen schudt en zoo grillig als onstuimig met sneeuw en regen rondspringt, alsof hij van de geheele wereld en vooral van mooie kleedjes en keurige pakjes geen notitie wilde nemen. Hoe neemt hij veelal den argeloozen wandelaar beet? Nauwelijks is deze door de zonnestralen naar buiten gelokt en ademt hij de reine lentelucht met welbehagen in, en op eens krijgt April eene gril in het hoofd, hij blaast een paar wolken aan den hemel, en spoedig volgt een regen alsof het nogmaals zondvloed worden moest. En ach! de zoo betrapte | |
[pagina 36]
| |
had in plaats van een stevig en breed regenscherm, slechts een parasol of rietstokje meegenomen! Spijtig en doornat bromt hij nu: wat leelijke Aprilsche grillen! Ondertusschen groent en bloeit het overal. Scheller fluiten reeds de vogelen. De nachtegaal verheft zijne juichtonen. De schorre muzikanten der moerassen laten des avonds reeds hun ‘kwak-kwak’ vernemen. De bijen zuigen reeds aan duizenden honigbronnen. Landman en tuinier zijn letterlijk overstelpt met bezigheden. Wanneer nu de grillige April voorbijgaat, als het heden waait en regent en morgen weder zonneschijn ons toelacht, denken wij dan: evenzoo wisselvallig in leed en vreugde is des menschen leven, ‘bald trüb und rauh. bald licht und mild, ist der April des Menschen Lebensbild’. Gelukkig hij, die zich in den veranderlijken levens-April den bestendigen hemelschen Mei weet te verzekeren. April (Aprilis, van het latijn ‘aperire’, openen) wordt volgens de afleiding aldus genoemd, omdat zich in deze maand de aarde opent en gras en kruiden laat ontkiemen. Karel de Groote noemde hem ‘Ostarmanoth’, wegens een feest dat de oude Germanen in deze maand vierden ter eere van Ostara, de godin der herlevende vruchtbaarheid, als wier zinnebeeld het ei werd aangegeven, en aan welke dan ook eieren werden geofferd. Het Paaschfeest dat in April gewoonlijk invalt, wordt nu nog in Duitschland ‘Oster-Fest’ genoemd; de naam Paschen komt van het Hebreeuwsch ‘passah’ of doortocht, ter gedachtenis namelijk van den doortocht der kinderen Israëls door de Roode Zee. De Nederlandsche benaming van deze maand is ‘grasmaand’; de Fransche republikeinen noemden hem ‘Germinal’ of groeimaand, van den 21. Maart tot den 19. April. Thans heeft April 30 dagen. Van Numa tot Julius Cesar had hij er slechts 29. Boerenspreekwoorden en regels: Heldere maneschijn in April schaadt de bloesems der boomen. Een droge April is niet der boeren wil, maar Aprilsche regen komt hun gelegen. April warm, Mei koel, Juni nat, vullen de schuur en ook het vat. Warme April-regen ie een groote zegen. Is April klaar en rein, zoozal de Mei des te wilder zijn. April moet aan Mei aren leveren. 1 April. Op dezen dag zou Judas, de aartsschelm, geboren zijn. Op dezen dag ‘zendt men alle gekken waar men wil’; dit is een spreekwoord in Limburg, alwaar men gelijk in meer andere | |
[pagina 37]
| |
landen, iemand voor April-gek fopt of rondzendt. ‘Op den eersten April zendt men alle gekken op den dril.’ Deze zoogenaamde April-grappen kunnen teruggebracht worden op de grap, die de twaalf Asen of oppergodheden der Scandinavische en oud-Germaansche fabelleer, met Skathi, dochter van den reus Thiassi hadden, waardoor deze reuzin, meenende Baldur, den schoonsten der Asen, tot echtgenoot te verkiezen, den regengod Niord uitkoos, en op deze wijze de godin der voorjaarsstormen werd. Anderen zeggen dat de April-grappen geschiedden om Thor, aan wien deze maand was toegewijd, te vereeren. Het Duitsche woord ‘Thor’ beteekent diensvolgens dwaas of gek. In Duitschland schrijft men de April-grappen toe aan een gefopten speculant; in Frankrijk, aan de ontsnapping van eenen Lorreinschen prins uit de gevangenis van Nancy, onder de regeering van Lodewijk xiii.; de prins zwom over de Maas en ontsnapte. Dit gaf den Lotharingers aanleiding om te zeggen, dat men den Franschen eenen Aprilvisch te bewaren had gegeven. Vandaar dat eene April-grap in het Fransch nog heet ‘poisson d'Avril’. Anderen nog leiden de April-zendingen af van het overbrengen van Christus van Herodes naar Pilatus en dat Hij als een zinnelooze aan het hof van Herodes werd bespot. Laetare-Zondag is de vierde Zondag in de Vasten, aldus genoemd wegens de eerste woorden van den ingang der mis, en heet ook op eenige plaatsen ‘Brood-Zondag’, omdat op dien Zondag het evangelie van de wondervolle spijzing der 5000 Galileeërs wordt gelezen. Vandaar ook nog het gebruik op dien dag krombroodjes onder de kinderen te werpen, b.v. te Sittard aan de zeven kapelletjes langs den weg naar den Kollenberg. Palm-Zondag, de Zondag voor Paschen, werd in de Grieksche Kerk reeds in de vierde eeuw, in de Latijnsche Kerk in de zevende eeuw plechtig gevierd en aldus genoemd ter gedachtenis aan de intrede van Christus in de stad Jeruzalem, als wanneer palm- en olijftakken op den weg ter eere van Christus, den zoon Davids, werden gestrooid. Vroeger heette die dag ook ‘Bloemendag’ of ‘groene Zondag’. De palmtakjes, die op dezen dag in de kerk worden gezegend, worden op de graven der overledenen, op wijwaterpotten, akkers, huizen, schuur en stalling gestoken. De asch voor het kruisje van Asch-Woensdag wordt van verbrande palmen op den laatst voorgaanden Palm-Zondag verkregen en gewijd. | |
[pagina 38]
| |
Te Venloo en Roermond worden de palmtakken der kinderen met lekker beladen en mede ter kerk genomen om gezegend te worden (palm-bessems). Menige boerenjongen steekt een paar palmblaadjes aan hoed of pet. In 1793 trokken op Palm-Zondag de Oostenrijksche soldaten door Valkenburg met palmtakjes aan de schako's. De goede Week, ook Heilige-, Pilatus- en Judasweek genoemd, wordt tevens de hooge-, de pijn- en de stilleweek geheeten; dit laatste wegens een bevel van keizer Constantinus, volgens hetwelk alle arbeid in deze week moest gestaakt worden. In deze week is 't gewoonlijk slecht weder, zegt het volk. Op Witten-Donderdag is het een gebruik in de omstreken van Weert en Thorn, 's middags eene soep te eten van twaalfderlei groenten. Men noemt ze discipelen- of apostelensoep. Hij, die het eerst den lepel in den schotel steekt, wordt Judas genoemd. Op dezen dag zwijgen de klokken, want, zegt het volk, ze gaan dan op reis naar Rome.Ga naar voetnoot(1) Op Goeden-Vrijdag, gewijd water op de fruitboomen gieten, geeft veel fruit, meent het volk, en zoo het op dezen dag regent, komt een goed jaar. Als de klokken op Goeden-Zaterdag uit Rome terugkomen, dan brengen zij de ‘paascheieren’ mede. De kinderen worden in de open lucht gezonden om den voorschoot op te houden, ten einde de eieren, die door de lucht uit Rome komen terugvliegen, en onderweg wel eens vallen, op te vangen. Intusschen zijn eieren verborgen, hetzij achter een struik of tusschen het groen in den tuin, of wel achter bezem, boender, enz. en worden gevonden. Paschen. Het ei, dat reeds door de volkeren der oudheid als het teeken der schepping en vruchtbaarheid gold, werd door de Kerk als het zinnebeeld des Verlossers gehouden, die uit het graf is opgestaan tot het leven, ‘opdat allen, die in Hem gelooven, uit het graf der zonde, door Hem tot een nieuw leven zouden verrijzen’. De eieren, die oudtijds gedurende de veertigdaagsche Vasten geheel verboden waren, werden in betrekking tot deze uitlegging met een Christus-kindje of een Lam Gods versierd, en in plaats van het heidensch eieren-offer aan de priesters van Ostara, de godin van den dageraad en van de her- | |
[pagina 39]
| |
levende vruchtbaarheid, kwam nu het gebruik omtrent Paschen den bedienaren der Kerk eieren aan te bieden. De geloofsverkondigers hebben ook aan de heidensche Osterfeestvuren, aan welke eene zuiverende en levenwekkende kracht werd toegeschreven, eene andere beteekenis gegeven, namelijk ‘de Vasten uitbranden’ of ‘de doornenkroon, d.i. kommer en leed verbranden’. Met de paascheieren wordt in families en herbergen gekipt of getipt. Daarbij zingt of zegt men: ‘een ei is geen ei, het tweede ei dat is een ei (in Venloo: een half ei) en het derde ei is het ware paaschei’. (Te Venloo is het derde ei één ei, en het vierde het paaschei.) Op vele plaatsen wordt door de jongens gekipt om eieren van elkander te winnen. Die het sterkste heeft, wint het ander; houdt elk der kippers één kant onbeschadigd, dan blijft het pleit onbeslist. Te Buggenum bestaat nog het gebruik, dat de herbergiers van na de vespers tot bij het ontsteken van het licht eene tafel gedekt houden, waarop een bereide varkenskop met brood en eieren voor iederen bezoeker ten beste staat. Na het ontsteken van het licht wordt de tafel afgedekt en de later komende gasten ontvangen ieder een koppel gekleurde eieren. Den rondtrekkenden gasten wordt in elke herberg een koppel eieren geschonken. Te Nunhem was het aan de s. Servaaskapel om Paschen zeer druk met eiers kippen. Op dien dag stroomden de jongelingen van de omliggende dorpen daar zamen, om er te bidden en te kippen. Ook werd er, vooral door die van den heikant met centen ‘schreumke’ of schreefje gestoken. Dit schreefjesteken geschiedt op de volgende wijze: Men werpt eenige centen naar eene schreef (eene in den grond getrokken lijn); wiens cent er het dichtst bij is, mag het eerst de centen in de hoogte gooien, die daarna op den grond terecht komen; de kruis liggende d.i. met de W naar boven gekeerde centen zijn voor den opwerper, daarna volgt nommer twee der spelers enz., tot dat de laatste cent kruis ligt en het spel begint weer op nieuw. Als het op Paaschdag stil van wind is, zeggen de bijen-vaders, dan zal het een goed bijen-jaar wezen. Midden-April komt de zwaluw terug. De zwaluw was in de fabelleer der voorvaderen het vogeltje van Idunna, de godin der lente, en het was dus groot kwaad eene zwaluw te dooden, gelijk ook thans nog onder het volk beweerd wordt. Midden-April komt ook de koekoek weder. Er zijn nog menschen die meenen | |
[pagina 40]
| |
dat zij het geld, dat zij bij den eersten schreeuw van den koekoek bij zich dragen, het geheele jaar door zullen blijven bezitten. Er zijn er ook die zich dan afvragen: Hoeveel jaar heb ik nog te leven? En het antwoord is dan zooveel jaren als de koekoek op dat oogenblik roept. En nog: Hoeveel jaren zal ik nog ongehuwd blijven? De koekoek weet het. Hij was immers een waarzegger bij de oude Germanen, een vogel, die met Wodan, den alwetende, bevriend was. Toen nu de afgoden der voorvaderen tijdens de invoering van het Christendom in booze geesten waren veranderd, ontstond de verwensching van: ‘Loop naar den koekoek’ d.i. loop naar den drommel, in plaats van den vroegeren zegenwensch: ‘Ik wou dat u Wodan door zijn koekoek waarzegde’. Het is opmerkelijk dat de nuttigste vogels bij de oude volken in hooge achting stonden. Immers koekoek en zwaluw zijn de grootste insecten-verslinders. Daar de ouden geene politie-verordeningen kenden, trachtten zij waarschijnlijk op deze wijze het volk aan te sporen, om deze vogels zooveel mogelijk te ontzien. De koekoek wordt door velen voor een luie vogel gehouden, wijl hij zijn ei telkens in het nest van een anderen vogel legt, om het door dezen te laten uitbroeden. Den naam van luiaard verdient hij echter in het geheel niet, want hij verslindt eene ontelbare menigte rupsen. Volgens sommigen laat hij zijne eieren door andere vogels uitbroeden, omdat hij deze in te lange tusschenpoozen legt, en bijgevolg de eerste reeds vuil zouden zijn, als de laatste gelegd werden. Eene andere bewering is deze: De koekoek voedt zich met ruige rupsen, die de maag der jongen niet kan verteren, waarom hij zijn jong telkens door andere veel kleinere vogels laat uitbroeden en opvoeden. Een eenig kind noemt men een koekoekskind. |
|