Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermdFebruari.Moge ook hij een strenge vazal zijn van den ‘wintervorst’, hij meent het zoo erg toch niet met ons. Zijne middagzon althans schijnt reeds veel warmer en doet door hare stralen sneeuw en ijs smelten, terwijl hij onder zijne sneeuwdeken in alle stilte reeds zijne toebereidselen maakt voor de komende lente, en dusdoende den middelaar tusschen winter en lente speelt. Op 't einde der maand steekt reeds het sneeuwklokje zijn engelachtig hoofdje omhoog, en wanneer nu nog de leeuwerik boven de hut van den landman komt zingen, dan vervult zij hem met het hoopvol gevoel, dat Noach verheugde, toen hem de duif na den zondvloed den olijftak medebracht. | |
[pagina 22]
| |
In het gewoel der steden ziet men een paar dagen van deze maand gemaskerde troepen met een luidruchtig geraas rondzwerven om hunne medemenschen te verschalken. O mochten toch in het ernstig leven nimmer bedriegelijke, huichelende maskers worden aangetroffen, maar overal oprechtheid en ongeveinsdheid steeds den schepter zwaaien! De naam dezer maand komt van de Romeinsche godin Februa (bijnaam van Juno) of van februare, reinigen, omdat in deze laatste maand van hun jaar door de Romeinsche consuls, voor de zonden des volks en tot verzoening der schimmen in de onderwereld, de zoogenaamde ‘februalia’, zoen- of reiniging-offers, werden gehouden. Karel de Groote noemde deze maand ‘hornung’, hor = slijk, dus slijkmaand. Volgens anderen komt deze naam van horn, horen, wijl de herten in deze maand een nieuw gewei krijgen. Maar niet altoos is Februari zoo nat, dat hij den naam van slijkmaand verdient, zoodat hem een oud spreekwoord doet zeggen tot zijnen voorganger: ‘had ik zooveel macht als gij, dan deed ik het kalf in de koe bevriezen’. De Nederlandsche naam van Februari is sprokkelmaand. Het woord komt misschien van sprokkelen, hout lezen; sprokkel toch beteekent dorre tak. Wijl nu in deze maand, de boomen veelal van hunne dorre takken ontdaan worden, ligt deze woordduiding voor de hand. Ook wordt de naam afgeleid van Spurcalia, een feest, dat door de Duitsche heidenen gevierd werd tot zuivering en toeheiliging van de menschen en het vee. Voor deze afleiding pleit, dat de Romeinen in deze maand ook een zuiveringsfeest vierden. Daar de letterverzetting zeer dikwijls plaats vindt, is deze afleiding geenszins gezocht, en hoogstwaarschijnlijk de ware. De Fransche Republiek noemde Februari ‘Pluviôse’ of regenmaand, van den 20. Januari tot den 18. Februari. Ook noemde men Februari vroeger vrouwen-maand, Sol- Jol- Goja- en Fostugangsmaand, en thans nog gekkenmaand. Boerenspreekwoorden. Hevige noordenwinden op het einde van Februari melden een vruchtbaar jaar, en als de noordenwind in Februari niet komen wil, dan komt hij zeker in April. Als de kat in Februari in de zon ligt, moet zij in Maart weder achter het vuur. Lichtmis klaar en rein, 't zal een lange winter zijn. Lichtmis klaar en helder, schendt den boer de velder. Lichtmis donker, maakt den boer tot jonker. Op Lichtmis vliegt de leeuwerik eenen ploegstaart hoog. Op Lichtmisdag ziet de boer liever | |
[pagina 23]
| |
den wolf in zijn schaapstal dan de zon. Lichtmis donker, Aschdag klaar, geeft een vruchtbaar jaar. Witte Februari sterkt de akkers. Lichtmis zonneschijn, brengt veel sneeuw. Lichtmis in klaver, Paschen in sneeuw. Sint Mathijs werpt een heeten steen in het ijs. Sint Mathijs breekt het ijs, en als hij geen ijs ontmoet, hij het vriezen doet. De maand Februari bestond niet in den kalender van Romulus. Numa Pompilius voegde deze bij de overige maanden. Tegenwoordig heeft Februari drie jaren achtereen slechts 28, het vierde jaar 29 dagen. Ziehier waarom. Het burgerlijk jaar telde vroeger 365 dagen, doch daar de aarde ongeveer 365¼ dagen noodig heeft om de zon te omloopen, moest daaruit natuurlijk verwarring ontstaan. Na vier jaren had men dan een verschil van één dag. Toen Julius Cesar met behulp van den beroemden sterrekundige Sosigenes uit Egypte, de Juliaansche tijdrekening invoerde, voegde men om de vier jaren één dag bij het burgerlijk jaar, en werd dan dit jaar ‘schrikkeljaar’ (annus bissextilis) genoemd. Lichtmis, Lichtdag of O.L. Vrouw-Zuivering. Dit feest werd in 544 voor het eerst te Konstantinopel onder keizer Justinianus gevierd, tot afwering der pest. Paus Sergius voegde er in 701 de plechtige wijding der waskaarsen bij. Het gebruik der kaarslichten, die in de mis en processie, ter eere van den Zaligmaker, terecht door Simeon in den tempel ‘het licht tot openbaring der volkeren’ genoemd, worden ontstoken, geeft aan dezen feestdag den naam van Lichtmis en Lichtdag. Lichtmis (Candelaria) is misschien ook ingesteld ter vervanging van de heidensche Lupercalia; feesten, gehouden te Rome ter eere van den god Pan. De jongelingen liepen dan ongekleed door de straten, hielden in de eene hand de messen, van welke zij zich bediend hadden tot het slachten van de geiten, voor de offers; in de andere geeselroeden, waarmede zij diegenen sloegen, die zij op hunnen weg aantroffen. Waarom wordt de processie in onze katholieke kerken met brandende lichten gehouden? - Innocentius iii., Serm. de Purif. B.M.V., zegt het ons: 1o Om een bijgeloovig gebruik der heidenen op te heffen en in een beter te veranderen, die om dien tijd het feest van Ceres vierden, welke met eene brandende fakkel, hare door Pluto geroofde dochter Proserpina, volgens de fabel, ging zoeken (Luminium of Festum lucernae); 2o Omdat zij, die door Gods genade van hunne zonden zijn gereinigd, door | |
[pagina 24]
| |
deze h. plechtigheid zouden herinnerd worden aan den Verlosser, het licht der volkeren, en in Zijn licht, door navolging Zijner voorbeelden en onderhouding Zijner geboden, zij ook hun licht van een door de goede werken levend geloof voor de oogen der menschen zouden doen stralen. Of, zegt Baronius (44 na J.C.), zou het der Kerk niet geoorloofd zijn de goddelooze en bijgeloovige plechtigheden der heidenen te heiligen, en daardoor te bewerken, dat deze gebruiken, waardoor de booze geest placht verheerlijkt te worden, voortaan tot zijne beschaming en tot verheerlijking van Jezus Christus te worden veranderd? Maar niet altijd en nooit hoofdzakelijk heeft de Kerk hare feesten voorgeschreven wegens het afschaffen of kerstenen van heidensche gebruiken. Neen, hare feesten berusten steeds in den grond op de daadzaken der goddelijke openbaring, en hare uiterlijke feesten en plechtigheden steunen telkens op den geestelijken inhoud van het feest. De bedillers, die de gebruiken der katholieke Kerk afkeuren en ze heidensch believen te noemen, gaan deze bemerking voorbij en zien over het hoofd, dat al het rein menschelijke zich even zoowel geestelijk als lichamelijk openbaart. Baldadigheden en verkwistingen op Lichtmisdag in Holland en Vlaanderen gepleegd, gaven aan het woord ‘Lichtmis’ eene kwade beteekenis. ‘Lichtmissen’, ‘een lichtmis’, worden toegepast op een jongeling of meisje, die zich verkwistend en lichtzinnig gedragen. Het Engelsch gebruik der Valentines op den 14. Februari (s. Valentijn) heeft hier in Limburg zijne wedergade in de Meilieven. Zie Mei. De Donderdag vóór Vastenavond (ook wel die vóór Palm-Zondag) wordt in Limburg vetten Donderdag genoemd, en door feestmalen en volksspelen hier en daar opgeluisterd. (Merkelbeek.) Vastenavond. De Arcadische herders vermaakten zich met hunne herderinnen, midden Februari, terwijl zij als bokken en geiten verkleed, hunnen veldgod Pan vierden. Dit feest heette spurcalia, sporkel. Het werd ook in onze streken bekend en in 743 door de Kerkvergadering van Leptine verboden. De maand Februari heet echter tot nog toe sporkel- of sprokkelmaand. De mommerij van Vastenavond is ouder dan de smulpartijen, | |
[pagina 25]
| |
het carni-vale, vleesch-vaarwelGa naar voetnoot(1), ofschoon de oude Germanen, nimmer wegens hunne matigheid in eten en drinken konden geprezen worden. Dat de Christenen ‘Vastenavond houden’ in eer en deugd, wie zal daar tegen zijn? Wie zal het laken, wanneer zij in de laatste dagen van den winter, vóór de dagen der boete, in den gezelligen huiselijken kring eenen avond of twee aan de vroolijkheid wijden? Maar van losbandigheden, verkleedingen, maskeraden, bals en danspartijen, van uitspattingen en dolle uitgelatenheid, daar mag het katholieke volk niets van willen weten. Gelijk de heidensche feesten duurt de Vastenavond drie dagen: Zondag, vette Zondag of groote Vastenavond; Maandag of kleine Vastenavond, Dinsdag of laatste Vastenavond. Van oudsher mengden zich misbruiken in de viering van den Vastenavond en werden hoofdzakelijk door de geestelijkheid terecht gedoemd en gelaakt. Wij bedoelen hier vooral de ‘blauwe schuit’ of het ‘narrenschip’, dat vroeger van Aken over Maastricht naar Tongeren werd gesleept in de vastenavondsdagen. Deze schuit werd ook genoemd het ‘schip der wevers’ (1130). Sedert lang was er in gemelde streken eene nijverheid tot stand gekomen, die eene der grootste oorzaken van bloei uitmaakte; wij bedoelen de weverij. De wevers, in neringen ingedeeld, waren fier op hun beroep en zagen met minachting op de gezellen der andere neringen neder. Een Limburgsche boer wilde paal aan deze verwaandheid stellen en kwam op het aardig gedacht van een schip of schuit op wielen te laten vervaardigen; daarna, geholpen zoo men gelooft, door rijke en invloedhebbende lieden, haalde hij eenige wevers over om den wagen van dorp tot dorp, van stad tot stad te voeren. De boer, opvatter van dit plan, hoopte hierdoor te bewijzen, dat de wevers niet minder arbeiders waren dan de gewone werklieden. Zijn gedacht viel uit zooals hij meende: overal kwam het volk toegesneld als het schip voorbijreed; men danste op den klank van de muziek der speelmannen, die op het schip zaten, terwijl men de gilde der wevers beleedigde. Na door het Aker-rijk en zuidelijk Limburg te zijn getrokken, | |
[pagina 26]
| |
ging het schip naar het land van Luik en in Brabant; zelfs zegt men dat de wevers gedwongen werden 's nachts bij het schip te waken. Eene krachtige tusschenkomst deed de wanordelijkheden ophouden, die het volk bij deze gelegenheid beging, en belette stellig dat er bloed zou stroomen, om eene zoo nietige en belachelijke oorzaak. Kinderen en armen gaan in de vastenavondsdagen langs de deuren, om ook eene smulpartij te mogen hebben. Dan zingen zij hun vastenavondslied met begeleiding van den ‘rommel- of foekepot’. Dit is een aarden pot halfvol water, waarover eene varkensblaas is gespannen, in wier midden een rietstokje is bevestigd, dat door den duim en twee nat gemaakte vingers of door de geheele hand wordt gewreven en dan een dof gerommel veroorzaakt, aan hetwelk dit zonderling werktuig dan ook zijnen naam ontleent. Ziehier een paar vastenavond-deunen:
Echt.
Deze vastelaovendj dè kumtj aan
Laot die mèdjes vreug opstaon;
Zie kieken hie, zie kieken dao,
Zie kieken rommentomme,
Moder zitj det mutske recht,
Vandaag zal ze komme,
Kumtj ze dezen aovendj neet
Den kumtj ze den hèlen vastelaovendj neet.
A bankette,
Wo zolle die wiever op zitte?
Hie ene stool en dao ene stool,
Op eder stool ei kussen
En dao eine pannekook tussen (tusschen)
Zitj die leijer aan de wandj,
En snitj mer aan die lange (gerookte varkenszijden)
Es die lange gète (gegeten) zeen
Den zolle die korte bèter zeen.
Blitterswijk.
Vastenaovend dè kump aan
Klinken op de bussen,
Hier enne stoel en daor enne stoel
Op ieder stoel en kussen,
En daor enne jonkman tussen.
De zangers ontvangen dan geld, spek of eieren, en van het aldus ingezamelde wordt gesmuld. | |
[pagina 27]
| |
De familie-smulpartij vereischt alsdan wafelen of poffertjes. Het Vastenavondsfeest te Blitterswijk zou men om zoo te zeggen in drie deelen kunnen verdeelen: 1o De inleiding of de avond vóór het feest; 2o De drie vastenavondsdagen en 3o Het slot of Aschwoensdag. Nadat Zaterdag 's avonds vóór het feest de jongmans (zijnde boerenzoons of knechten) hun gewoon stalwerk verricht hadden, begonnen zij de herbergen rond te trekken en vermaakten zich al dansende en zingende. Dit noemde men ‘Vastenavond aanschieten’. Op deze wijze werkte men soms tot laat in den nacht. Den opvolgenden dag, zijnde Vastenavond-Zondag, begon men reeds in den voormiddag, na de godsdienstoefeningen, te vieren. Op één of twee plaatsen had men een speelman of dorpsmuzikant. Deze speelde maar lustig op van den morgen tot den avond. De dansende menigte bestond uit meisjes zoowel als jongmans, en duurde soms tot in den morgen 4 a 5 ure, om den volgenden dag in den laten voormiddag weder te beginnen. Hoe de meisjes tot het feest kwamen? Zij werden door de jongmans aan de huizen, wanneer zij haar werk volbracht hadden, afgehaald, of wel van hare ‘spinning’Ga naar voetnoot(1) of koffievisite geroepen, die in den namiddag bij den een of anderen boer plaats had. En dit duurde zoo maar van den hoogen boom af drie dagen achtereen, lustig gezongen en gesprongen onder het drinken van gesuikerd rood (jenever) en bier. De geestelijkheid met leede oogen dit zwieren en dansen ziende, en met recht hare afkeuring daarover gevende, kon het in de eerste jaren slechts zoo ver brengen, dat zij ten 7 ure 's avonds de groote klok deed luiden, tot teeken dat de meisjes de herberg moesten verlaten. Nu was Asch-Woensdag aangebroken, de meisjes mochten niet | |
[pagina 28]
| |
meer in de herberg komen; de jongmans echter vierden den voormiddag nog Vastenavond en eindigden dit in den ‘doodendans’. Deze dans bestond uit driemaal spelens op de viool, door den muzikant op de plaats, waar hij zijn muzikalischen troon had opgeslagen. Dus nog eens driemaal rond gesprongen en dan ‘Vasten’. Dit feest is vele jaren staande gebleven, totdat het verdrongen werd door het 40 uren-gebed, dat ook een einde maakte aan alle verregaande misbruiken. Het drinken van een borrel voor 1½ cts. is nog eenigen tijd blijven voortduren. Het Bacchusfeest te Blitterswijk. Hadden de meisjes met Pinksteren haar feest, de jongens hadden tijdens de vastenavondsdagen het hunne. Dit feest werd echter naar den heidenschen tonnegod ‘Bachusfeest’ genoemd, en bestond hierin: Donderdags, maar meer gewoonlijk Zaterdags vóór Vastenavond vergaderden de jongens, die deel zouden nemen aan het feest, op een bepaald uur ter aangeduide plaats, ten einde te beraadslagen hoedanig de orde van hun feest zoude zijn. Daarna trok men twee aan twee, ieder in een afzonderlijk kostuum, met kleurige papieren generaalshoeden op, het dorp rond, om bijdragen in te zamelen. Men zong: Het zij nu onze tijd,
Dat wij gaan termineeren,Ga naar voetnoot(1)
Wij zijn nu al verblijd,
Als wij maar triomfeeren.
Sa! vrienden hoort eens hier,
Wij houden niet van klagen,
Wij drinken samen bier,
Waarvoor men geld komt vragen.
't Is Vastenavond, die ons verheugt,
Neemt toch deel in onze vreugd.
Hetzij eieren ofte geld,
Wij nemen 't ook wel ongeteld,
Wij danken allen hartelijk;
Dat God U geve een lang leven,
En dat gij met de englen gelijk
Zult zingen in alle eeuwigheid.
De bijdragen bestonden uitsluitend in geld. Boter of eieren, | |
[pagina 29]
| |
zooals in dit lied van het laatste gewaagd wordt, nam men in de latere jaren niet meer aan. Waren de verzamelde gelden niet toereikend genoeg, dan moest elk nog een stuiver of wat bijleggen. Nu begon Zondag des namiddags de vertering en deze duurde vier dagen achtereen. In groote bierkruiken werd bij den een of den anderen hospes bier gehaald en onder zingen, springen en allerlei kunsten uitgedronken, terwijl men zich nog vergastte aan haan smijten of haan slaan. Men kocht een haan, en na hem gedood te hebben, zette men hem tot aan den hals in den grond of hing hem met een touw in eenen boom, waarna men met knuppels beurt om beurt trachtte den kop er af te werpen. Hij, die den prijs bekwam, was koning en werd onder luid gezang met een glas bier begroet. Dat velen dier knapen zich soms aan onmatig gebruik van drank overgaven, laat zich denken en daarom is thans dit feest afgeschaft. De Vastenavond te Buggenum werd door jong en oud gevierd. De feestvreugde bestond in het zoogenaamde ‘voe-jagen’. De grooten reden de gans te paard. Eene daartoe opzettelijk gemeste gans werd tusschen twee palen aan eene lijn opgehangen, zoo hoog dat een ruiter te paard ze even kon bereiken. In vollen draf reden de ruiters een voor een onder de gans door en trachtten ze den kop af te trekken. Ook werd de as van eene kar met een eind in den grond gegraven, terwijl om het andere einde een wiel draaide, waarop eene groote ladder zoo geplaatst was, dat beide einden even ver over het wiel uitstaken. Op elk uiteinde der ladder plaatste zich een persoon, terwijl anderen de ladder met het rad in eene snelle vaart ronddraaiden. De beide op het uiteinde der ladder gezetenen kwamen onder het zwenken voorbij eenen paal, waaraan eene gans hing, die zij den kop trachtten af te trekken. Na een bepaald aantal malen te hebben rondgedraaid was de beurt aan twee anderen, zoolang tot het dier zijn kop kwijt was. Het eerste heette de gans rijden en het laatste de gans trekken. Het koppelooze dier werd met den held door het dorp in zegetocht rondgevoerd. Des avonds werd de gans gebraden en door de ruiters te paard en de trekkers te voet onder vroolijk gezang met de noodige saus er bij verorberd. De jongens van 12 tot 17 jaar joegen ook de ‘voe’; zij waren op stokpaarden gezeten, hadden een soort van chapeau-claque, van bont papier, versierd met een vederbos en klatergoud, op | |
[pagina 30]
| |
het hoofd. De ruiterij te voet, trok eerst het dorp rond met eenen haan op een stok. Deze werd tusschen twee boomen aan een touw opgehangen. Een voor een draafden de stokruiters er onder door totdat ze het dier den kop hadden afgetrokken. Was dit geschied, dan trokken ze in triomf met den held en het slachtoffer het dorp rond. Van huis tot huis werden de onderstaande dichtregelen opgezegd. Hun doel was worst en karbonade enz. in te zamelen. Het opgehaalde werd dan den volgenden dag d.i. Vastenavond-Dinsdag gezamenlijk verteerd. Hocus Pocus in Paradocus
Dat is te zeggen: wie niet ziet is blind;
En wie niet eet, is 't vasten gewind.
Deze woorden staan beschreven bij de Krinten,
Aan den ondersten zelfkant
Met vergulde letters tegenover
Het achterpand. Etcetera.
Sa, kameraden, lustig op,
Wrijft de pupsenGa naar voetnoot(1) uit den kop;
Weest vandaag eens vroolijk, blij,
En zet 't schagrijn nu aan een zij.
De Vastenavond, die komt aan,
Men hoort de rommelpotten gaan,
Men ziet de vreugde en het pleizier,
En ieder maakt een goede sier.
Dat ons dan ook een goede geest
Beziel' bij 't Vastenavondsfeest;
En niet te zeer in dartelheid,
Maar in pleizier en eerbaarheid.
Ook niet in twist en overdaad!
o God behoede ons van het kwaad.
Laat ons maar onder onze snaken
Eens op een fraai manier vermaken,
En zuipen ons niet vol of zat,
Gij weet, ons beurs is veel te plat.
Wij zijn al arme jonggezellen.
Sa, vrienden, 'k ga u wat vertellen,
Gij moet mijn reden wel verstaan,
Nu hoort, hoe het is toegegaan
Al bij het rijden van den haan:
Wij zaten allemaal op paarden
(Ja, jong en oud gelijk de garden)
Beter paarden vindt men niet,
Het zijn al hengsten wat gij ziet.
Beziet men wel die schoone beesten,
Zoowel de laatsten als de eersten,
Er zijn er van verscheiden kleur,
Zoowel van achter als van veur.
Men hoeft dees paarden niet te leeren;
En ook niet lang ze te exerceeren,
Want wij regeeren zonder toom;
(Hun moeder schrijft zich eikenboom.)
Hola, nu langer niet gekeken,
Ik ga u nu van rijden spreken:
De laatste kwant, dien gij daar ziet,
(Dat is de slechtste rijder niet)
Hij greep den haan zoodanig stijf,
De veeren stoven van zijn lijf,
Hij pakte hem ja met den kop
En trok hem af met hals en strop.
Ofschoon getoomd zeer wonder sterk
Met pikdraad en nog ander werk.
Want als 't met zulke straf niet gaat,
Dan krijgt een haan het ras te kwaad.
Eilaas, eilaas, dat moedig dier,
Dat eertijds maakte zulk getier,
Dat tijger, paard en zelfs de leeuw,
Verschrikten door zijn hard geschreeuw,
| |
[pagina 31]
| |
Zijn krachten zijn, och arm', gedaan.
Helaas ik hoor geen pols meer slaan.
Het dier is dood, het is vermoord;
Daar ligt het in zijn bloed versmoord.
Komt bier te zamen, klein en groot,
En weent met ons: het beest is dood.
Van droefheid moeten wij vergaan,
Zoo gij ons niet komt bij te staan:
Gij hebt in huis de medicijn,
Die kan genezen onze pijn;
Daarom geeft ons iets van dat kruid,
Gij weet toch wel wat ik beduid:
Een enkel kruikje lekker bier
Al is het van een kan of vier.
Een oor of heeskenGa naar voetnoot(1) van een zwijn
Kan ook genezen onze pijn.
En wilt gij liever braadworst geven,
Ook daar en hebben wij niet tegen,
Want eiers, braadworst ende spek
Dat is al kost naar onzen bek.
Een varkenskop is wel wat zwaar,
En toch wij vragen daar niet naar.
Al hadden wij er tien in korf en zak,
Ons Lindert draagt die met gemak.
Wij zijn al gasten jong en sterk,
Wij schrikken voor geen varkenswerk,
Wij kunnen u ook proeven geven
Van al hetgeen er staat geschreven;
Getuigen zijn er in persoon,
En ziet, geteekend naar den toon.
Ik wensch hierbij tot uw genoegen,
Een woord twee, drie latijn te voegen,
Opdat gij beter moogt verstaan
De woorden, die geschreven staan:
Speccavit, Worstum, Eyerentes
Et intrubates in conventes.
Dat is te zeggen, zoo ik gis,
Geeft ons wat goed en billijk is.
Ik wensch dat God na dezen dag
U duizendmaal beloonen mag.
In het jaar 1720, wilde de markgravin Schenk van Blyenbeck het voye- of fooienjagen der kinderen van Afferden, met Vastenavond, beletten. Zij deed door den schoolmeester het geld inzamelen en het bier-drinken in- en buiten de school, aan de jeugd verbieden. Niettemin kregen de kinderen des Zondags geld bijeen, en alhoewel op den volgenden dag, ‘raezenden Maandag’ het drinken door de gerechtsboden op straf van drie goudgulden verboden werd, zoo werd dit nochtans tot den avond in de school voortgezet. Op den anderen morgen vond de scholtis reeds om half acht twee jongens in de school, bij de bierkruik zitten; hij joeg hen eruit en stak den sleutel der school bij zich. Hierdoor had de scholtis de inwoners van Afferden tegen zich in het harnas gejaagd. Zij zonden hem eene deputatie om den sleutel te vorderen en de instandhouding eener gerechtigheid van over de honderd jaren te eischen. De scholtis verklaarde, dat hij de school eerst dan zou laten openen, als de schoolmeester onderwijs wilde geven, en scheepte de afgezanten met deze verklaring af. Nu trachtten de lieden met den veldwachter en den schepen, die ook | |
[pagina 32]
| |
oproerig waren geworden, de school te openen, hetgeen hun met behulp van een looper gelukte. Er werd nu bier gehaald en op dien dag alsook op Asch-Woensdag lustig op feest gehouden.Ga naar voetnoot(1) Te Swalmen. De schoolknapen hebben met bontpapier versierde mutsen op het hoofd en gaan van huis tot huis fooien-jagen. Twee der vlugsten hunner voeren het woord om geld, worst, spek of eieren te bekomen. De huisvrouw doet haar geschenk in den daartoe bestemden korf. In de vastenavondsdagen wordt alles in de school lustig verteerd. Zulks gebeurde ook vroeger te Grubbenvorst. Kritzraedt verhaalt in zijne onuitgegeven kronijk van Gangelt, dat in zijn tijd gebruikelijk was des avonds voor Asch-Woensdag mik en melk te eten en als de klok middernacht sloeg, den lepel weg te werpen. Een overblijfsel van dit gebruik vindt men nog te Overhoven, onder Sittard, waar op den laatsten avond voor de vasten melkpap wordt gegeten. Asch-Woensdag, de eerste dag der veertigdaagsche vasten, wordt ook kruiskes-dag genoemd, wegens het asschen kruisje, dat de katholieken in de kerk op het voorhoofd ontvangen, om hen te herinneren aan de vergankelijkheid van het lichaam in stof en asch en aan de noodzakelijkheid der boetvaardigheid. Ook in de oude wet was reeds de asch een zinnebeeld der boetvaardigheid, zie Job 2., Esther 14., Jer. 6. Op dezen dag, die een strenge vaste- en onthoudingsdag is, bestaat op vele plaatsen het hoofdgerecht uit haring en witte boonen. Op enkele plaatsen wordt nog na den kerkdienst, in de herbergen ‘den haring gebeten of gereden’ d.i. eenen haring, die aan een koord is opgehangen, moet het hoofd worden afgebeten. Het ware te wenschen dat dit misbruik, ook wegens de daaraan verbonden drinkgelagen, geheel onpassend op dezen dag van boete en versterving, overal werde afgeschaft. De h. Kerk heeft de onthouding van zekere spijzen en het vasten (eene gewone godsdienstoefening bij volkeren van de verschillendste geloofsbegrippen) zeer wijselijk voorgeschreven; behalve de boetvaardigheid, welke wij voor onze zonden aan God verschuldigd zijn, wordt geheele onthouding van krachtig voedsel, vooral van vleeschspijzen, ten minste eene zekere matiging daarin, vaak door afgekeerdheid der natuur, geboden. | |
[pagina 33]
| |
Ook zijn de onthouding en het vasten krachtige middelen ter versterking der verstandelijke vermogens bij aanhoudende geestesverrichtingen. Eindelijk dienen zij tot bedaring van het bloed, bepaaldelijk in de lente, en tot verheffing van den gemoedsaard. Brood- en Kaas-Zondag, meer Fakkel-Zondag genoemd, is de eerste Zondag in de Vasten. Men meent in Vlaanderen dat men op dezen dag zevenderlei brood moet eten en men bezoekt te dien einde zeven bevriende gezinnen. De boeren in Limburg zeggen dat ‘als men op dezen dag met eene brandende fakkel onder de boomen waait, veel fruit zal wassen’. De broodpartij van 's Zondags wordt veelal op den Maandag voortgezet; vroeger werd op dezen dag door de handwerkers eene algemeene godsdienst-plechtigheid gehouden, later echter met drinken en tieren tot een dag van misbruik gemaakt en blauwe Maandag genoemd. Sommige gasten zetten dit misbruik ook op de andere Maandagen des jaars voort. Het spreekwoord ‘blauwe maandag houden’ voor verkwisten en leegloopen is alhier bekend; moge het gebruik zelf er nimmer ingang vinden. ‘Blauwe’ komt van de paarsche kleur die in den vastentijd in de kerk veelal wordt gebezigd, of beter, van den dollen praat der drinkebroers voort; ‘blauwen maken, blauwverven, blauwen-schieten’ enz. De eerw. heer Jos. Habets zegt in zijn ‘Jan van Weert en Jan van der Croon’ bl. 21, dat de uniform der katholieke infanterie wit en die der protestantsche blauw was tijdens de godsdienst-oorlogen. Uit dit verschil in kleur is de naam van ‘blauwen’ ontstaan, waarmede men hier te lande de protestanten wel eens bestempelt. ‘Les bleus’ was de naam, dien de Vendeeërs in 1793 aan de soldaten der Republiek gaven. ‘Blauwverven’ noemt men hier te lande liegen als een ketter en ‘blauwen Maandag houden’, op kettersche wijze feestvieren. |
|