Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Januari.Geen uurwerk van Geneve loopt zoo juist als de groote wereldklok, waarvan de sterrenhemel het cijferblad en de zon het hoofdrad is. Hoeveel duizenden jaren er ook reeds sinds Adams tijden over de oude klok zijn weggerold, ze loopt en wijst nog altoos even juist, even regelmatig. Wanneer wij den eersten dag van Januari zien stralen, dan heeft de wereldklok wederom eene reeks van 365 dagen verder geteekend, een jaar afgeseind, en met al zijn lief en leed in de urn van het verleden gedompeld. Ik zal hier echter niet uitweiden over de wisselvalligheden van het menschelijk leven; eene kleine schets nochtans van de maanden des jaars, die zooveel invloed op de natuur en het leven hebben, mag den lezer tot eene niet onwelkome inleiding dienen voor mijne beraamde aanteekeningen over Limburgsche feesten en zeden. Januari is veelal een grimmige kameraad en onheusche nieuwjaarsbode. Hij is wel bepaald de norsche Bismarck, de hardvochtige rijkskanselier van den grijzen Winter-keizer en hij doet de gestrengheid van zijnen meester naar alle kanten ondervinden. De geheele natuur ligt als in eenen diepen tooverslaap. Bosch en veld, berg en dal, boom en struik zijn in ijzeren boeien geklonken; alle leven schijnt te hebben opgehouden. Beken en sloten, meren en rivieren zijn met een gladden ijsspiegel bedekt en aan de dakgoten, pompen en kleine watervallen kan men zich in de glinsterende ijsschilvers de heerlijkste tafereelen der vaak geroemde wonderkrochten verbeelden. Hoe door en door koud ook het hart is van Januari, geheel en al zonder warmte is het dan toch niet. Immers de verstaalde korst der verkleumde aarde, alsdan met een sneeuwtapijt bedekt, belet de warmte uit te stralen, die zaden, wortels, eieren en poppen tegen den fellen vorst moet bewaren. 's Avonds is groote verzameling om den gezelligen haard; over dag weergalmt de slaghoudende dorschvlegel in de korenschuren. De jeugd rijdt en glijdt op het ijs of werpt sneeuwballen, en menige jonge bengel zou nu wel wenschen, dat het eeuwig Januari bleef. In het begin had het oud Romeinsch jaar slechts tien maanden en het begon met Maart. | |
[pagina 15]
| |
Januari werd als de eerste maand van het jaar onderscheiden door Numa Pompilius, den tweeden koning van Rome, toen hij deze en de maand Februari aan het jaar van Romulus, den stichter van Rome, toevoegde. Deze maand ontleent haren naam van het Latijnsche Januarius, aldus genoemd ter eere van den god Janus, dien de Romeinen in de grootste achting hielden. De eerste maand van het jaar werd naar hem genoemd, niet alleen om zijne vermaardheid in het beoordeelen van verleden zaken en het vooruitzien van toekomstige, maar ook omdat hij beschouwd werd, als hoofdzakelijk met de zorg over het bewaken van de poorten des hemels te zijn belast; vandaar dat hij met eenen sleutel in de rechterhand werd voorgesteld. Vandaar ook kreeg elke Romeinsche deur of poort den naam van Janua. Het standbeeld van Janus had twee aangezichten, het eene oud om zijne ondervinding in het verledene aan te duiden, het andere jong als een beeld van zijn betrachten voor de toekomst. Ook beduidden deze twee gezichten vrede en oorlog. Bij sommige gelegenheden werd hij met vier gezichten voorgesteld, zinspelende op de vier jaargetijden. Hij werd voorts beschouwd als de godheid van het jaar, en daarom afgebeeld zittende in het midden van twaalf altaren, om de verdeeling van het jaar in twaalf maanden aan te duiden. Bij die gelegenheid waren figuren op zijne vingers gegraveerd, om de uitgestrektheid of het getal der dagen aan te duiden, waarmede Numa het jaar had vermeerderd. Deze wijze en vredelievende vorst, de eer om het jaar te openen aan Maart ontnemende, welke maand aan Mars, den god des oorlogs was toegewijd, en ze aan den God Januarius schenkende, poogde misschien zijn volk daardoor de weldaden van den vrede te doen gevoelen en te doen waardeeren boven de voordeelen, welke het uit den oorlog zou kunnen trekken; maar hij werd ook hiertoe bewogen door zijn verlangen om het jaar te beginnen met het tijdstip, waarop de zon haren laagsten stand zou bereiken, en alzoo met deze lichtbron gelijken tred te houden, totdat zij haren loop zou voleind hebben. Karel de Groote noemde deze maand ‘Wintermaand’, omdat gewoonlijk de grootste koude gedurende deze maand invalt. De namen der maanden, die thans schier overal in gebruik zijn, stammen uit het Latijn. Zij zijn echter voor ons Neder- en Hoogduitschers vreemd. Wij hebben zelf zeer schoone en | |
[pagina 16]
| |
dichterlijke maand-namen, die Karel de Groote heeft opgegeven. Bij de oude Germanen heette Januari ook Wolfs- en Thorsmaand; in de Fransche omwenteling Nivôse of Sneeuwmaand. Boerenspreekwoorden voor Januari. Gelijk Januari, zoo ook Juli. De zeven eerste dagen des jaars zijn loerdagen; het jaar regelt zich er naar. In Januari veel regen en weinig sneeuw, doet bergen, dalen en boomen wee. Januari warm, dat God zich erbarm! Is Januari zacht, dan krijgen lente en zomer veel groeiende kracht. Nevel in Januari geeft een nat vroegjaar. In Januari weinig water brengt veel wijn, veel water weinig wijn, of: is Januari nat, leeg blijft het vat. In Januari veel regen brengt den vruchten weinig zegen. In Januari veel regen maakt vette kerkhoven. Met Driekoningen zijn de dagen een hanenschreeuw gelengd. 20. St. Fabiaan en st. Sebastiaan doen het sap in de boomen gaan. 22. St. Vincentius zonneschijn, brengt veel koren en ook veel wijn. 25. St. Paulus-bekeering helder en klaar, doet hopen een goed jaar. Nieuwjaarsdag. Te Rome moest ieder cliënt zijnen patroon op dezen dag een geschenk overhandigen. Dit gebruik werd ook door de oude Germanen gehuldigd. Vandaar het gebruik der nieuwjaarsgeschenken vooral aan kinderen, dienstboden, vrienden en goede klanten. Men begroet zich hier te lande op Nieuwjaarsdag alom met het compliment van den dag: ‘ik wensch u een gelukzalig Nieuwjaar, met nog veel navolgende’. Kan zich de eene den anderen ‘verrassen’ of ‘Nieuwjaar afwinnen’, d.i. het eerst of onverhoeds dezen kreet en wensch toevoegen, dan moet de aldus verraste persoon de andere afbetalen, tracteeren of wel met een geschenk of fooitje gelukkig maken. In het schrikkeljaar, zegt men, moet het omgekeerde plaats hebben. Het gebruik met Nieuwjaarsdag bezoeken te brengen aan bloedverwanten, bevriende personen, goede kennissen of overheidspersonen is hier te lande zeer in zwang. De kinderen schrijven op hun elf-en-dertigste hunne nieuwjaarsbrieven, aan vader en moeder, grootvader en grootmoeder, oom en tante. Van elkander verwijderde vrienden zenden elkander hunne visitekaartjes. Reeds de h. Eligius (Vita s. El. à s. Oweno, pars ii, 15) en ook de h. Bonifacius waarschuwden de Christenen tegen de heidensche misbruiken van den 1. Januari, bijzonder tegen de nieuwjaarsgeschenken Strenae (van daar het Fransch ‘étrennes’), en het alsdan maken van beeldjes in den vorm van man- | |
[pagina 17]
| |
nen, vrouwen of harten, enz.; ook tegen het bijgeloof, uit het wel of kwalijk bakken der nieuwjaarskoeken, zich een voordeelig of onvoordeelig nieuw jaar te beloven. Op verscheidene plaatsen in Limburg worden nog nieuwjaarskoeken lang en plat van vorm gebakken. Te Buggenum bestaat nog het gebruik, dat de kasteleins de gasten die in den namiddag of op den avond van den eersten dag des jaars hunne herberg bezoeken twee groote krakelingen, zoogenaamde nieuwjaarsringen, een gebak van tarwemeel, in den vorm eener 8 als nieuwjaarsgeschenk geven. Te Baarloo geeft de kastelein des morgens aan zijne bezoekers een klein gebak ter grootte van een rijksdaalder bij den borrel; zoo ook vroeger te Venloo een zoogenaamde kroon, van speculatie, groot omtrent 7 c.M. in diameter. Nieuwjaarswensch: God moog' geven, liefde in 't leven, moed in 't lijden, troost in 't scheiden. Driekoningen-dag. Het eenvoudig familie-gastmaal op dezen feestdag dient tot herinnering aan ‘de bruiloft te Cana’, wier gedachtenis ook op dezen dag gevierd wordt. Het gebruik van eenen koning te kiezen door eene boon, zegt Hungari, Kerstklokje II, bl. 289, heeft stellig zijnen oorsprong niet in het Christendom, maar is een overblijfsel uit de heidensche saturnaliën. Men koos te Rome, bij gelegenheid dier feesten, tot herinnering aan de tijden van volslagen gelijkheid, eenen feestkoning bij het lot, door het trekken eener boon uit eene wan. Was de boon-koning bij toeval een slaaf, zoo was zijn heer verplicht dezen koning van één dag te bedienen. Ook was het aan onze Germaansche voorouders verboden tijdens de dertien Joeldagen boonen te eten. Vandaar de vreugde, als de verboden vrucht in een feestkoek geborgen, met den dertienden dag wederom te voorschijn kwam en haren gelukkigen bezitter tot een kortstondigen familie-koning stempelde. Het gebruik is ook in Limburg in zwang, en de heer Ecrevisse heeft een dusdanig partijtje in zijne ‘Bokkenrijders’ beschreven. Ook worden de koning, koningin en hofhouding hier en daar door briefjes gekozen. Te Nunhem en elders door het verdeelen der kaarten; hartenkoning was koning, hartendame koningin. Men noemt ‘Godsportie’ het stuk van den koningskoek, dat voor den arme wordt bestemd. Te Weert bestond in 1840 nog het gebruik dat op h. | |
[pagina 18]
| |
Driekoningen-avond, drie misdienaars in hun koorgewaad, met eene ster, lantaarn, proviandkorf en geldbuidel van huis tot huis geschenken gingen ophalen, onder het zingen van het volgend refrein: Op eenen Driekoningen-avond,
Op eenen Driekoningen-dag,
Zat Maria Magdalena
Op onze lievenheertjes graf.
Sterre, sterre, blijf stille staan,
Laat ons mee naar Betlehem gaan;
Betlehem is een schoone stad,
Waar Maria met het kindje zat.Ga naar voetnoot(1)
Volgens Vener. Beda, wordt koning Melchior voorgesteld met wit haar en langen baard; hij offerde aan het kindje Jezus, zijnen Heer en Koning, goud; Caspar als een jongeling, bloeiend van gelaat en zonder baard, hij eerde het goddelijk Kindje als zijnen God, door wierook, hetgeen der goddelijke Majesteit rechtstreeks past; Balthasar, donker van gelaat en baardig, beleed door zijn offer van mirrhe den marteldood van Christus. Verloren Maandag. De Maandag na Driekoningen, dat is, na den laatsten dag der voormalige heidensche dertien Joeldagen, werd door onze Germaansche voorvaderen als een ongeluksdag betracht. In Rusland houdt men den Maandag algemeen voor eenen ongeluksdag. Deze dag wordt hier in Nederland ook nog koperen, kopperen, gekke en raasmaandag genoemd, wellicht wegens het fooitje kopergeld, dat op dien dag aan de rondgaande dienstboden en sjouwers wordt uitgereikt. Ook wordt hij koppeltjesmaandag genoemd, wegens het bijeenkomen van het gemeene volk, dat zich dan nog over het ingevallen nieuwjaar vroolijk maakte. Anderen noemen hem koppelmaandag, wijl op dien dag vroeger de huwelijken zouden gesloten zijn. Koppermaandag wordt ook wel afgeleid van coppe, kop of drinknap, welke op vroolijke feesten placht gebruikt te worden. Het was op dezen dag, dat sommige gilden gewoon waren zich onderling vroolijk te maken. Men noemde dit kopperen, elkander den kop toebrengen en de gildebroeders heetten ‘kopperkens’. Op de jaarmarkt te Groningen viert men nog een kopjesmaandag. | |
[pagina 19]
| |
Verloren Maandag zal wel geen andere beteekenis hebben, dan dat deze dag voor den arbeid verloren was. Bij de Gelderschen heette hij raasmaandag, hoogst waarschijnlijk van het razen of tieren, dat dan plaats vond. Het is nog een feestdag voor de boekdrukkers- en boekbindersgezellen. Verloren Maandag werd algemeen te Blitterswijk genoemd ‘Köppelkes-Mòndag’. Dat was me nog een feest, zouden de oude lui zeggen, als ze nog eens jong konden heeten. Maar laten wij het woord eens aan een oud man. Ondervraagd over Köppelkes-Mòndag, antwoordde hij mij het volgende, na nog zijn aarden stompje terdege gestopt en aangebrand te hebben: ‘Jaa jong! de Köppelkes-Mòndag! dè Mòndag, dat wôrder meei enneGa naar voetnoot1! Toew was et hiëlGa naar voetnoot2 wat anders as nou. GrötsigheidGa naar voetnoot3 kende me nie. Mit e linne bukske en enne korte stupGa naar voetnoot4, liepe de boerezuens mit de boereknegs mar allemol deurènGa naar voetnoot5. Wat zien de tiejeGa naar voetnoot6 veranderd! Nou motten et mar schoeveGa naar voetnoot7, strikskes, kentjes, toereGa naar voetnoot8 en reiperök zien; dò motte stroje hutjes, lang jes, krèg en overhemde komme kieke. Ien mienen tied kende me die niej; mit e wit sluëfkeGa naar voetnoot9, kort bukske en gaspels op de schoen, liepe de getrouwde luejGa naar voetnoot10. Wat is et van daag? Jaa! wat?’ Hier onderbrak ik den ouden man. Hij raakte te ver van den tekst af, en ik zeide: Jawel! De wereld is zeer veranderd, maar hoe ging het toch destijds met Kopper-Maandag? ‘Oh ja, zegt hij, dat zeuj ik ouw vertelle. Nouw dan lüster is: Zondags of dags ter vurre ('t is nettelënsGa naar voetnoot11) moosse al wie mit wooi doen ien de iën of ander herberg zienen naam bôve tège de balleke schrieve en al wie dòvan 's anderendags 's merges niej um 8 ure ien de mis wèr, dè moos ennen halve liter foesel gève. Mar ik zeg et ouw, zeejGa naar voetnoot12 kwame! As nouw de mis út was, ging me nò den hospes, wôr me zeuj “gent reeje” en wôr de spulmanGa naar voetnoot13 zaat. Dò drónk me dan e paar helfkesGa naar voetnoot14 en dan trok me mit de spulman et durp rond. Al de vrouweluj, die me zaag moosse mit. Dò wierd er mar gedanst en gespronge. | |
[pagina 20]
| |
Jaa, jong, dat moste gezien hebbe, toew wierde de hesseGa naar voetnoot1 nog is gesmèrd! Mar dat kump nou nie mer vur. - As ze dan goed rond gegoan wôre, moosse de vrouweluj nô husGa naar voetnoot2 gon voereGa naar voetnoot3, en de mansluj, getrouwd en ongetrouwd, ginge gent reejeGa naar voetnoot4. Mit enne staak bonte z' um lèventig onder et dak en dô moos de prusGa naar voetnoot5 de sententieGa naar voetnoot6 lèze. Jong, dô kwaam wat veur et leeg. Dè gent, dè haai wat aangevange! De prus ging onder de gent stoan en dô wierd heei overlèze. As dat gedoan was, da joog me mar toew, net zoo lang tot dat de kop teraf was. Dan wierd er gentesoep en half köp gekokt, en dè mit wooj doen, dè moos betale. - Jong, as ik ter nog an dénk! Dat wôre meei daag!? De vrouweluj liepen um de worst; Seuren op zienen os um de pries en allemôl, die den os veurbeei jooge, moosse èn vaan bier of enne liter foesel gève. Mar den os won et toch.’ Hier begon de oude hartelijk te lachen, echter ondervraagde ik hem verder: Maar hoe liep het verder af, na dat gent rijden? ‘Oh ja! zegt hij weer, asse nou de gentesoep mit de half köp ophaaie en nog is braaf gedronke haaie, ginge ze den boer op um te zien of de vrouweluj veur den oavend gevoerd haaie. Dô kreeg me da ok nog allisGa naar voetnoot7 en ribke of en worst en da gink ieder mit zien megje nô de spulman. Dan wierd er gedanst en gespronge, dat enne mins húre en zien zeuj vergoan, en dan dronk me gesoekerd bier tot 's merges toe. De vrouweluj ginke beei tieds nô hús, mar de mansluj bleeve nog lang dôr drinke. Dan kreeg me mei mèr es genog, dat kunde begriepe. - Dô slit de klok, hoe laat is dat al?’ Ik antwoordde negen ure. ‘Dan wurd et tied um nô bed te goan. Nou goeie naacht, op ennen anderen tied jong, zal ik ouw nog is miër vertelle, van dat bimmeleGa naar voetnoot8 beei JortsGa naar voetnoot9, mar 't is nou te laat.’ Ik wenschte den oude goeden nacht en vertrok. De oude man kon niet woord houden, want na eenigen tijd was hij weltevreden en gerust in den Heer ontslapen. In Limburg wordt ook, zooals te Vaals, Hoensbroek enz., het | |
[pagina 21]
| |
feest van St. Antonius abt, gevierd op den 17. Januari. Er werd vroeger ook te zijner eer varkensvleesch geofferd en na de kerkelijke diensten aan de armen verdeeld. Zeer plechtig wordt op den 20. Januari het feest van den H. Sebastianus gevierd door de schutterijen of zoogenaamde gildenGa naar voetnoot(1), tot wier patroon deze op bevel van keizer Diocletianus met pijlen doorschoten martelaar is verkoren. Vele onzer Limburgsche schutterijen zijn reeds in de 14e., 15e. en 16e. eeuw ontstaan en bloeien nog steeds voort; zij dienden vroeger tot eerewacht, bewaking en bescherming van het Allerheiligste en zij luisteren ook nu nog vaak de processiën op met hare vaandels, trom, fluit, wapens en versierselen. Hun ‘koning’ is omhangen van een aantal zilveren platen (meestal door zijne voorgangers en de weldoeners der schutterij geschonken). Aan eene dezer platen is een zilveren vogel bevestigd. De platenversiering met vogel is het teeken der waardigheid van den geoefenden schutter-koning, die op het feest der gilde den houten vogel met buks of boog heeft afgeschoten, vandaar het spreekwoord ten onzent: ‘Hij heeft den vogel af’, dat is, hij heeft zijn doel bereikt. |
|