Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermdHet kerstfeest.1. Het Kerstfeest der natuur.Ga naar voetnoot(1) Het is het feest van innige vreugde en plechtige hoop, bij den stilstand der nachten in den winter. In den winter is aan den innerlijken zin eene verdere ruimte vergund, zoodat hij vermoedt en bemerkt, wat in het verborgen omgaat. Het is de stilstand der zon. In den zomer gebeurt iets dergelijks, maar de stilstaande dag verstrooit de zinnen door de menigte der verlichte zaken. De aarde bevindt zich het dichtst bij de zon, maar hare duisternis is nog zoo machtig, dat het nieuwe licht der zon, hetwelk naar haar heen trilt, nog niet kan doordringen. Het duurt twaalf dagen eer men in staat is de overwinning van het nieuwe licht te bemerken. Maar juist het stilstaan van den tot heden altijd toenemenden nacht en van den altoos meer afstervenden dag, blijft ons borg, dat er iets nieuws is voorgevallen, dat eene andere macht is opgestaan, dat er een strijd begonnen en eene nieuwe geboorte in werking is. Het licht is weder geboren. Een nieuw jaar begint door den invloed van frissche krachten uit de nabijheid der zon, en de zon zal de overwinning behalen. Wat is dit gevoel van het midden des winters anders dan het voorgevoel: ‘Geen nood is zoo groot of wij kunnen uit den hemel hulp verkrijgen, geen vloek zoo zwaar of de zegen des hemels overwint hem’. (Strausz, Das kirchliche Jahr.) | |
[pagina 8]
| |
2. Het Kerst- Joel- of Midwinterfeest onzer Germaansche voorvaderen. Zij meenden vroeger, dat de afnemende zon na den zomer-zonnestilstand eindelijk stierf en den grimmigen winterreus voor altoos was prijs gegeven. Zij verheugden zich, wanneer de zon zich na den winter-zonnestilstand weder begon te verheffen. Ook later nog, toen de zon niet meer als een levend wezen betracht werd, en dus ook niet meer sterven kon, was er toch elk jaar bij hare verheffing groote vreugde, omdat men nu zeker wist, dat Wodan, als zonnegod den menschen nog genadig was, en dat de reuzen van den winter door de goden van den zomer overwonnen, naar Jötunnheim zouden verbannen worden. Daar Wodan (Frô of Freyr) als zonnegod een joel of rad tot attribuut had, werd aan het winterfeest onzer voorouders de naam van Joelfeest gegeven. In het derde tijdvak van ontwikkeling stelt de heidensche volksgeest de regelmatig en onregelmatig wederkeerende natuurverschijnselen mythisch voor, d.i. hij kleedde ze in de daden en den levensloop der goden. Wijl nu de aarde door de zon, na den winter-zonnestilstand sterker verwarmd en verlicht wordt, zoo leidde men hieruit af, dat Wodan met Holda, de godin der aarde en der huishouding, bruiloft vierde. De vuurhaard was het altaar der huishouding; er moest nu een flink vuur ter eere der rondtrekkende goden gestookt worden. Van daar het Kerstvuur. Ook werd voeder voor het vee buiten gezet. Men meende dat de bruiloftvierende goden hun gespan met dat voeder voedden, en het vee des huizes tot loon daarvoor zoude behouden en gezegend worden. De Kerstboom. Het oorspronkelijk en oudste symbool van Wodan, was een groene boom. Hij stond in het midden van het heilig woud, en van de andere boomen afgezonderd. Een esch, Yggdrasil genoemd, was de Germaansche boom des levens, immergroen, die met zijne takken en wortels, hemel, hel en aarde omvat. Aan den voet van dezen boom ontsprongen heilige bronnen, en van zijne takken droppelde honigzoete dauw. Ook de befaamde Irmin-zuil der Germanen was een boom. Maar dit symbool werd door de christelijke nakomelingen aangenomen in den zin: dat het kerstboompje den Zaligmaker, den | |
[pagina 9]
| |
waren boom des levens, voorstelt, terwijl de daaraan gehechte geschenken beteekenen, dat wij met Christus alles hebben ontvangen. (Staudenmaier, Der Geist des Christenthums.) Het licht en het klatergoud aan het kerstboompje verbeelden ook den Heiland. Het goud is bij alle volkeren het zinnebeeld der zon met hare gulden stralen. Zoo beduidt ook weder het glinsterend klatergoud van het kerstboompje, dat de Zaligmaker elken mensch verlicht, die in deze wereld komt; zoo beteekent ook het flikkerende waslicht op de takken van het kerstboompje, dat Christus het licht is, hetwelk in de duisternis schijnt. Ook is dit kerstboompje mede eene herinnering aan het heilig kruishout. Terwijl ons van een boom uit het Paradijs de vloek en de dood zijn toegekomen, zoo hebben wij van Hem, die op den kruisboom voor ons allen is gestorven, het eeuwig leven en den zegen van den hemel ontvangen. De Midwinter-feestvuren onzer heidensche voorvaderen werden vervangen door het gezellige kerstblok of de kerststobbe. Eene uitspraak der schepenen van Susteren, in een charter van 1264, bij Bondam, Charterboek i. No 125, aangehaald, bepaalt, ‘dat elk der ingezetenen een dooden boom uit het bosch mocht halen, om tegen Kerstmis te huis te verbranden’. In een stuk over de rechtsgebruiken van Echt, uit het jaar 1477, lezen wij: ‘Item, niemant en sal hout houwen, toch einre tied uitgescheiden, op den Kyrsavent, dan soo mag ein jegelich nae den gueden alden herkhommen, eyn voeder eycken holts haelen tot synen kersstock’. 3. Het Kerstfeest der h. kath. Kerk. De Advent. De katholieke Kerk herdenkt op het hooge feest van Kerstmis de geboorte van haren goddelijken Verlosser. Maar, opdat wij het geluk, dat ons door Jezus' komst beschoren is, beter zouden beseffen, wil de Kerk, dat wij ons, vóór het Kerstfeest, den voortijd, den tijd der verwachting herinneren. Om deze reden en tevens om ons aan te sporen tot het voortbrengen van vruchten eener ware boetvaardigheid, heeft de h. Kerk den Advent, of den tijd die het feest van de komst des Heilands voorafgaat, ingesteld. De Gulden Mis. Het was echter voor het katholiek hart nog niet genoeg, dat het met de oudvaders en de profeten naar den Messias verzuchtte; het wilde ook nog zijn verlangen vereenigen met de gezegendste onder alle vrouwen, die het vurigst van allen Jezus geboorte had verbeid. Vandaar het gebruik, om, op den | |
[pagina 10]
| |
eersten der quatertemperdagen in den Advent, eene plechtige mis, Maria ter eere, te vieren. Deze mis wordt genoemd de Gulden Mis, omdat zij vroeger met gulden letters in de Missalen was geschreven, ook wel de ‘Rorate-mis’, omdat zij begint met de woorden: Rorate coeli. De Gulden Mis wordt in den duisteren morgen gevierd, omdat dan de zon van gerechtigheid nog niet voor het menschdom is opgegaan. Zij is echter wegens den luister en het licht, die in de kerk ten toon gespreid worden, de voorsmaak van Kerstmis. Op S. Barbara'sdag, den 4. December, snijdt men de zoogenaamde Barbara-takken, die op Kerstmis, den dag, waarop het takje uit den wortel van Jesse ontsproot, zullen bloeien. De h. Barbara leefde in den ruwsten winter des Heidendoms en der vervolging. Op den 21. December, den kortsten dag van het jaar, is 't St. Thomas-dag. Het kort daglicht herinnert ons aan de kleingeloovigheid des apostels, en aan het woord des Heeren: ‘Zalig zij, die gelooven en niet zien’. Te Weert worden op dien dag vader en moeder, ook wel de schoolmeester door de kleinen buiten gesloten en om lekker wederom binnengelaten.Ga naar voetnoot(1) Eindelijk valt nog in deze donkere, lichtlooze dagen, namelijk op den laatsten dag vóór Kerstmis, de dag van onze stamouders Adam en Eva, zoo dicht bij het hoog Kerstfeest gebracht om aan te duiden, hoe wegens den eersten Adam de tweede zoo noodzakelijk werd. Kerstnacht. Nog is het nacht, als reeds de huisvaders en huismoeders, bij het eerste teeken der klokGa naar voetnoot(2) uit hun bed opstaan, | |
[pagina 11]
| |
de lichten ontsteken en de overige huisgenooten wekken. Men verlaat dadelijk de huizen en gaat naar de kerk. De weg naar Gods huis wordt verlicht door de maan en de sterren aan den hemel, die van boven helder nederzien. De tempel en het altaar stralen van licht, een teeken hoe Christus, het licht der wereld, den nacht en de donkerheid doorschijnt. (Staudenmaier.) Sedert de h. Franciscus van Assise in het jaar 1223, drie jaren voor zijnen dood, eene kribbe tot viering van het Kerstfeest oprichtte, heeft zich de vrome gewoonte van soortgelijke kribben te maken, met pauselijke goedkeuring, eerst in Italië, later in Zuid-Duitschland en verder op zeer vele plaatsen, als bevallig kerkelijk schouwspel, het rein geestelijke van het feest beduidende, verspreid, terwijl de kerstboom met de daaraan hangende geschenken alsmede het feestmaal van den kerstnacht, meer het zinnelijk element van het feest voorstellen. Ook in Limburg worden hier en daar, vooral in kloosterkerken en kapellen, smaakvolle kerstkribben opgericht. De Kerstboom is hier onbekend, behalve in eenige Duitsche families. Vroeger, alvorens te Gennep de Kerstnacht-mis begon, verwisselden de muzikanten hunne instrumenten, waardoor nu een wanklinkend charivari werd voortgebracht, dat geheel zinrijk den verwarden toestand der maatschappij bij de komst van Christus voorstelde. Eene wijl daarna nam elk muzikant zijn eigen instrument weder en de zoetste akkoorden verwelkomden thans den nieuwgeboren Heiland, den Prins van vrede.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 12]
| |
De drie heilige Missen. Eenigen meenen dat paus Leo dit voorrecht het eerst bepaald heeft; anderen leiden het af van drie, op dit hoog feest te Rome gehouden processiën: 1. Naar de kerk van de h. Maria de Meerdere; 2. Naar de h. Anastasia-kerk (Anastasia was eene voorname Romeinsche weduwe en werd in het jaar 300 te Rome voor het geloof verbrand), en 3. Naar de st. Pieters-kerk. Deze drie heilige missen herinneren ons aan de drievoudige geboorte van het Woord Gods, van eeuwigheid uit God den Vader; in den tijd uit de onbevlekte maagd Maria; en geestelijkerwijze in elken mensch, die in deze wereld komt. Het kerstbroodje van Geleen. Onze heidensche voorouders bakten tijdens hun Joelfeest, groote koeken, Joelkoeken of deuvekaters genoemd, ter eere van hunnen zonnegod. Naar het schijnt had het voormalig kerstbroodje van Geleen in Limburg zijnen oorsprong aan dit gebak te danken. Dit broodje werd te Geleen, op Kerstdag, na de Vespers, door den koster uit den kerktoren aan de verzamelde jongelingschap van Geleen, Lutterade en Krawinkel, toegeworpen, nadat hij het gedurende zes weken in den oven had laten hard worden, en waartegen hij tot loon voor zijne moeite, in elk huis der parochie een brood mocht ophalen. Het behalen van dit kerstbrood werd met moed en vuur betwist, terwijl de overwinnaar, na oneindige pogingen daarvan meester geworden zijnde, het boven zijn hoofd verhief en uitriep ‘kerstbrood, mijn brood’ en den titel van ‘broodjeskoning’ ontving. Dit gebruik is in 1842 afgeschaft.Ga naar voetnoot(2) Te Stramproy, was het vroeger gebruikelijk dat op Kerstdag in de kerk broodjes onder de kinderen werden geworpen. Te Neeroeteren, in Belgisch Limburg, halen de kinderen op den tweeden Kerstdag een broodje bij den molenaar. Te Merkelbeek, Brunsum, Oirsbeek, gaan de kinderen op den tweeden Kerstdag door het dorp en roepen ‘heio’, waarop hun appelen en noten worden toegeworpen. Te Schinveld gebeurt dit op Allerheiligen-namiddag. Te Echt na de morgenschool van st. Silvesterdag en te Roosteren op Nieuwjaarsdag. Dit gebruik zinspeelt op de zegeningen, die de pas geboren Heiland, als een | |
[pagina 13]
| |
klein kind in de wereld verschijnende, medebracht en stempelt vooral de Kerstdagen tot kinderfeest. Op st. Jansdag werd vroeger te Oirsbeek en wordt thans nog te Munstergeleen wijn gezegend ter eere van st. Jan, evangelist. Men zegt, dat deze heilige, de lieveling van Jezus, eensdaags eenen beker met wijn, die vergiftigd was, zegende, waarop het vergift uit den beker spatte in de gedaante eener slang. St. Jan wordt veeltijds met eenen beker en eene slang daarboven afgebeeld. Op st. Silvesteravond en Nieuwjaarsdag wordt nog hier te lande op vele plaatsen ‘nieuwjaar’ geschoten, welk misbruik door de burgerlijke overheden wegens het rustverstorend en roekeloos omgaan met schietgeweer, zeer vaak in onbedreven handen, wijselijk wordt verboden. In den namiddag van den laatsten dag des jaars vergadert de schooljeugd te Buggenum en te Nunhem, om gezamenlijk de huizen af te gaan, onder het zingen van het eeuwenoud liedje: ‘Ich kwaam al aangeloupe,
Ich saeg 't sé (zeer) rouke,
Ich saeg wal aan den aove wis
Det er get (iets) gebakken is.
Isser niks gebakke,
Den gèft ene korf vol appele;
Is de korf te klein of te groot,
Den gèft mig ene volle schoot.’
Meestal ontvangt dan elk kind eenen ring (soort krakeling), terwijl er voor den grooten hoop ook wel appelen, peren, noten en kastanjes te grabbel worden geworpen. Gaat het den kleinen naar wensch, dan voegen zij nog, ter eere van de edelmoedige geefster, deze twee slotverzen bij hun lied: ‘Vrouw, vrouw gèft, det ge lang lèft,
Det ge riek en zalig wèrt.’
Ging het hun niet naar wensch of werden ze met ledige handen weggezonden, dan luidde het laatste vers ook wel eens: Det uch 't hèmd aan 't g... klèft.
|
|