Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg
(1982)–H. Welters– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
I.
| |
[pagina 6]
| |
Het christelijk jaar begint eigenlijk met de zon-wenteling in den winter en het feest van Christus' geboorte. Het burgerlijk jaar begint den 1. Januari. Het jaar is ingedeeld in twaalf maanden, waarvan vroeger elke aan een' h. Apostel was toegewijd. Elke dag van het jaar draagt den naam of het feest van een' Heilige. De feesten zelve wisselen af in rouw of blijdschap met de wisseling der jaargetijden en der natuur. Zeven dagen vormen eene week, vier weken eene maand. Het Nederl. woord week is uit het gothisch wiks ontstaan, dat zooveel als orde, regelmatige wisseling, beteekent. De tijdverdeeling der week in zeven dagen heeft haren oorsprong in de geschiedenis der schepping (Gen. 1, 2.) en werd door Mozes bepaald. (Exod. 28, 8.) Ook onze heidensche voorouders hadden de zeven-dagen week tot tijdmaat en vereerden des Zondags de zon, 's Maandags de maan, 's Dinsdags Thuisko, 's Woensdags Wodan, 's Donderdags Donnar, 's Vrijdags Frea en 's Zaterdags Saeter. Deze namen zijn onzen Nederlandschen weekdagen tot nog toe bijgebleven. De Kerk bepaalde den eersten dag der week, den Zondag, in plaats van den joodschen Sabbatdag (Deut. 2, 20, 8, 11.) als den rustdag, den dag des Heeren, omdat op dien dag 1. Christus is verrezen en ten Hemel gevaren en 2. de h. Geest is nedergedaald over de Apostelen. Gelijk de Sabbatdag aan het einde van het scheppingswerk indachtig maakte, is onze Zondag eene herinnering aan de voltooiing van de Verlossing der wereld. Door vele ouders worden hunne op Zondag geboren kinderen als gelukskinderen gehouden, die geesten kunnen zien en door deze allerhande geheimen vernemen. Dit bijgeloof spruit hieruit voort, dat de oude Germanen, zooals de meeste afgodendienaars, meenden, dat hun Zon-afgod alle geheimen kende en aan anderen kon mededeelen. Gelijk het natuurlijk jaar in vier getijden is verdeeld, zoo is ook het kerkelijk jaar door de Quatertemperdagen of viertijden-vaste in vier deelen gescheiden. Het christelijk jaar begint eigenlijk met de zon-wenteling in den winter en het feest van Christus' geboorte. Met de Quatertemperdagen deelen ook vier groote feesten of Hoogtijden de vier jaargetijden af: het feest der Menschwording van God ‘Kerstfeest’, winter; het feest der | |
[pagina 7]
| |
verrijzenis van Jezus Christus ‘Paschen’, lente; het feest der zending van den h. Geest ‘Pinksteren’, zomer; en het feest van ‘Allerheiligen’, herfst. Het kerkelijk winter-halfjaar, van den Advent of verwachtingtijd tot Paschen, vertoont in het algemeen den tijd van belofte en strijd; het kerkelijk zomer-halfjaar daarentegen den tijd van vervulling en overwinning. Gelijk het aardsche jaar eerst in de schaduw en dan in het licht staat, zoo staat ook het geestelijk jaar der Kerk eerst in rouw en dan in blijdschap. |
|