t'Vermaeck der jeught
(1612)–Boudewijn Jansen Wellens– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Op de voys: Sy cest pour mon pucellage.SOo Ymant my mochte vraghen,
Wat is Liefde? ick antwoort:
t’Is ijdt dat het hert verstoort,
En d’inwendicheyt doet claghen:
Daerom raed ick u als vrindt
Wacht u voor de Liefde blindt.
Hier op mocht den vragher spreken,
Veracht ghy de liefde dan?
Neen, ick houde veel daer van:
Maer ick haet haer sotte treken,
Daerom raed ick u als vrindt
Wacht u voor de liefde blindt.
Al die ick ter werelt kende
Met de blinde liefd belaen,
Zijnse niet te niet ghegaen?
Iae, met droefheudt en elende,
Daerom raed ick u als vrindt
Wacht u voor de liefde blindt.
Sach-men niet tot haer bederven
Pyramus en Thisbe bey,
Met een bitterlijck gheschrey
Door de blinde liefde sterven:
Daerom raed ick u als vrindt
Wacht u voor de liefde blindt.
Iphis ginck hem selfs ontlijven
Door de blinde liefde snoodt,
Och! t’verhael waer veel te groodt
Van die in dees strijdt al blijven:
Daerom raed ick u als vrindt
Wacht u voor de liefde blindt.
Self, de Goden en Godinnen
(Hoe wel t’haer niet en betaemt)
Schijnen sonder eer of schaemt,
Als sy voelen t’vier der minnen:
Daerom raed ick u als vrindt
| |
[pagina 45]
| |
Wacht u voor de liefde blindt.
Maer soo ghy u vint beladen
Met den blinden Godt zijn schicht,
Siet toe dat hy u vant licht
Niet berooft, oft t’mocht u schaden,
Maer ick rade u als vrindt
Dat g’u wacht voor liefde blindt.
Verkiest het Beste. |
|