Aspecten van de Vlaamse roman, 1927-1960
(1964)–J. Weisgerber– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Maurice Roelants
| |
[pagina 63]
| |
een vriend van Karel. Karel maakt Emma het hof, maar keert tenslotte tot zijn vrouw terug, terwijl ook Emma en Paul, hoezeer zij zich ook tot elkaar voelen aangetrokken, afzien van een onmogelijke liefde. Komen en Gaan, dat in de ik-vorm is geschreven, fungeert in dit opzicht als een voorbeeld voor de meeste romans van Roelants en ook voor een aantal van de beste verhalen van Elsschot, Gilliams, Daisne, Boon, Gijsen, Claus en Brulez. In de vorm van een monoloog schildert het werk een milieu vanuit het gezichtspunt van een bepaald temperament: alles wordt beoordeeld vanuit het gezichtspunt van Karel, wiens getuigenis de enige toegangsweg tot de wereld van de schrijver vormt. Kan men Komen en Gaan beschouwen als een biecht van de auteur en kan men de laatste om die reden met zijn hoofdpersoon vereenzelvigen? Ja en neen. Roelants heeft gewezen op het lyrische karakter van zijn werk en op de noodzaak dat de prozaschrijver in navolging van de dichter een geesteshouding aanneemt die eerder introvert en beschouwend is dan objectief en op de daad gericht.Ga naar eind2 Maar tegelijkertijd vestigt hij de aandacht op de afstand die zijn romans scheidt van eenvoudige mémoires: lyrisch betekent noch autobiografisch, noch egocentrisch. Om zijn persoonlijke ervaringen onder woorden te brengen bedient Roelants zich van verzonnen situaties, waarbij hij echter slechts de kern, de door iedereen gedeelde ervaring tracht te behouden. Voor hem is de roman dus een bewustwording van het universele Ik, een biecht waarbij de auteur zijn eventuele biograaf voortdurend op een dwaalspoor brengt.Ga naar eind3 Kortom: Roelants onderscheidt zich van de lyrische dichter door zijn speuren naar het algemene in dat wat in wezen het meest persoonlijke is: zijn romans zijn slechts verkapte bekentenissen, waarvan de details zelden met de doorleefde realiteit overeenstemmen. Karel, de romanfiguur in wie hij zich uit, beschikt evenals hijzelf over dit vermogen zich van zichzelf los te maken, zichzelf als een derde te zien en in de huid van een ander te kruipen. Hij is een psycholoog, een analytische geest op zoek naar universele waarheden en evenals Montaigne een man bij wie de zelfkennis leidt tot de kennis van anderen. Deze | |
[pagina 64]
| |
depersonaliserende trek, waarvan Karel al in de eerste bladzijden blijk geeft (p. 15), verleent zijn getuigenis, ondanks de gekozen vorm, een betrekkelijke objectiviteit. Er bestaat derhalve een innige samenhang tussen de wijze waarop de hoofdpersoon zijn ervaringen overziet en de afstand die de romanschrijver ten opzichte van het autobiografische weet te bewaren. Hoewel hij de naturalistische onpartijdigheid verafschuwt, wil Roelants zich niet in het romantische subjectivisme verliezen. Zijn standpunt houdt tussen deze twee uitersten het midden: hij beoogt noch de ‘greep uit het leven’ noch het zelfportret, maar de analyse van de eeuwige mens. Uitgaande van dat wat men zijn ‘objectieve subjectiviteit’ zou kunnen noemen, baseert hij de studie van de menselijke gedragingen op zelfbeschouwing. Roelants neemt niet de daden maar de beweegredenen tot richtsnoer. In deze roman, waarin de voorvallen, het decor en de beschrijvingen van fysieke eigenschappen tot een minimum zijn beperkt, doen de uiterlijke gebeurtenissen nauwelijks ter zake. Zo blijken enige regels voldoende te zijn om ons in te lichten over het verleden van Emma tot het moment van haar aankomst (pp. 32-34). Vastberaden verwaarloost Roelants de feiten, de anekdote om ons in de wereld van het gevoel te storten. Hij is bij uitstek de romanschrijver van het hart. Betogen moet men bij hem niet verwachten: hij verheft zich nimmer tot het niveau van de filosofie. In dit boek zijn de denkbeelden niet te scheiden van de gewaarwordingen en de hartstochten: zij hebben betrekking op het geluk, het huwelijk en in het algemeen op de praktijk van de levenskunst, waarmee zowel overspel, huwelijkstrouw als gastronomie worden bedoeld; zij steunen minder op de bespiegeling dan op de intuïtie en het aandachtige observeren van het dagelijks leven. Daar waar de intellectueel zich verliest in theorieën, neemt Roelants vaak genoegen met empirische leefregels en met de wijsheid van de gewone man. Zeer terecht heeft Raymond Brulez in dit verband gesproken van ‘intelligence du coeur’.Ga naar eind4 Zomin nu als Roelants bereid is de drempel van het abstracte te overschrijden, wil hij zich verdiepen in het onderbewuste. De theorieën van Freud, die overigens | |
[pagina 65]
| |
in deze periode in Vlaanderen weinig bekendheid genieten, hebben hem niet beïnvloed. Hij heeft slechts belangstelling voor die impulsen die worden erkend of zich aan de oppervlakte van het bewustzijn vertonen: weliswaar is zijn kunst ‘verticaal’ en gaat zij in de diepte, maar zij daalt toch niet af beneden een bepaald niveau. Dit zijn dus de grenzen die Roelants zichzelf bij de analyse van het gevoelsleven heeft gesteld: men zou dit werkterrein kunnen vergelijken met een ingesloten driehoek die aan een zijde wordt begrensd door de daad, aan een andere zijde door de zuivere gedachte en aan de derde zijde door het onbewuste. De bijzondere betrekkingen tussen gevoel en daad verdienen een nader onderzoek. Wij hebben gezien dat Roelants de feiten onbelangrijk vindt in die zin dat het verhaal zich vrijwel uitsluitend in het innerlijk afspeelt. Komen en Gaan heeft als decor het hart en als hoofdpersonen geen mensen van vlees en bloed maar zielstoestanden. Het is een eigenaardige liefdesroman, dit boek waarin de hartstocht onbevredigd blijft en de zonde niet meer omvat dan onschuldige kussen. Roelants heeft meer belangstelling voor de intentie dan voor de daad. Hij beperkt zich tot het noteren van de psychologische processen die aan het handelend optreden van zijn personen voorafgaan en merkwaardig genoeg stelt hij de handeling zelf vaak voor onbepaalde tijd uit. Voltrokken wordt de handeling vrijwel nooit. Ondanks hun heftige karakter leiden de zielsconflicten niet tot daden. De gevoelens ontstaan, ontwikkelen zich of lossen zich op in een besloten wereld. Van buitenaf zijn zij ternauwernood waarneembaar en zoeken geen uitweg in woord of gebaar. Slechts op enige plaatsen is er in de intrige van Komen en Gaan sprake van echte gebeurtenissen: op het moment dat Karel de nederlaag die hij bij Emma heeft geleden, wreekt door twee onschuldigen te laten lijden (hoofdstuk 4) en vervolgens als hij haar zijn liefde verklaart (hoofdstuk 5). Bij Roelants verhouden zich de daden tot hun beweegredenen als de resten van een Atlantis tot de verzonken gedeelten: alleen de hoogste toppen steken boven het water uit. In de meeste gevallen blijft de handeling latent, en worden de voorwaarden die het de personen moge- | |
[pagina 66]
| |
lijk zouden maken zich uit te leven nimmer vervuld. Het trage ritme en de monotonie die hiervan het gevolg zijn, vormen Roelants grootste tekortkomingen. Deze traagheid wordt echter niet uitsluitend door het analyserende karakter van het werk bepaald. Ook het gevoelsleven kan dynamisch worden uitgebeeld, zoals wij bijvoorbeeld bij Raskolnikof zien, maar daarvan is in Komen en Gaan geen sprake. Karel is een psycholoog en hij is dat zozeer dat voor hem het verlangen om te analyseren zwaarder weegt dan zijn object: het gevoel. De afstand die hij tegenover zijn hartstochten moet bewaren om deze te kunnen overzien, matigt er de hevigheid van. Juist als Hamlet voelt hij zich verlamd door een ziekelijke neiging tot zelfbeschouwing zodra het er op aankomt tot daden over te gaan. Voorts blijkt dat zijn onmacht tot handelen evenzeer, zo niet in de eerste plaats door morele remmingen wordt veroorzaakt. Het is dan ook het temperament van de hoofdpersoon-verteller waaruit het beschouwende karakter van het werk en tevens de nauwgezetheid van de ontleding moeten worden verklaard. Roelants geeft zich over aan een ware microscopie van de gevoeligheid, waarbij hij het gevoel voor detail, dat in de Vlaamse kunst altijd met de schildering van de buitenwereld gepaard is gegaan, naar het terrein van de psychologie verplaatst. De kleinste rimpeling in het oppervlak van het bewustzijn wordt in al haar trillingen en met de nauwkeurigheid van een seismograaf geregistreerd. Roelants bespaart ons geen enkele nuance, geen toespeling, geen gebaar, hoe vaag ook, en niets wat maar zou kunnen wijzen op een poging tot toenadering of een verraad. Terwijl de auteur de roerselen van het hart tot in hun intiemste drijfveren onthult, geeft hij zich grote moeite deze op ondubbelzinnige wijze weer te geven. De taal van de analyse, die hier zowel onopgesmukt als exact is, kenmerkt zich door een helderheid en een logica die doen denken aan Mme de la Fayette en nog sterker aan Benjamin Constant, met wie Roelants een meedogenloze luciditeit, een compositorische eenvoud en een scherp inzicht in het gevoelsleven gemeen heeft. Adolphe en Cécile behoren overigens tot zijn geliefde lectuur.Ga naar eind5 Het is juist door deze verwantschap met de Franse psychologische roman dat Komen en | |
[pagina 67]
| |
Gaan in onze letterkundige traditie een omwenteling teweeg heeft gebracht. Het is het werk van een moralist wiens activiteit er slechts in bestaat het gevoelsleven te doorgronden en te verklaren en wiens schrijverschap gebaseerd is op de kennis van de mens.Ga naar eind6 De mens, dat betekent niet alleen de roerselen van het hart, maar ook hun terugslag op het gebied van de moraal. Op de zelfbeschouwing volgt inderdaad een gewetensonderzoek en deze liefdesroman eindigt met een dubbele bekering: die van Karel, die de weg naar de echtelijke trouw terugvindt, en - in de zuiver christelijke betekenis van het woord - de bekering van Emma. Bij deze katholieke romanschrijver zijn de liefde en het verlangen naar zuiverheid, het gevoel en het goede (of kwade) geweten elementen die met elkaar in botsing komen om zich tenslotte met elkaar te verzoenen. De kennis waarnaar zijn kunst streeft is in laatste aanleg van ethische aard: schrijven is voor hem het zoeken naar een vorm van heil, ‘naar een zuivering, naar een menselijkheid met een minimum van stijl’.Ga naar eind7 In dienst van het goede gesteld, illustreert de roman een ethiek.Ga naar eind8 Van de buitenwereld biedt hij een getrouw, maar enigszins geretoucheerd beeld dat overeenkomstig de normen van het geweten is geïdealiseerd. Niet alleen beschrijft de auteur de verwarring van het gemoed, maar hij weet deze ontreddering bovendien een zin te geven en haar weer tot orde en evenwicht te herleiden zonder daarbij stichtelijk te worden. De afloop van het boek is hiermee bepaald: in dit opzicht lijkt Komen en Gaan op een finalistische of teleologische roman waarin het goede tot elke prijs over het kwade moet zegevieren. Men vindt in het boek niet alleen waarnemingen, maar ook bedoelingen, voorschriften en een kort begrip van het aards geluk. Roelants' ideale romanfiguur zou als voorbeeld kunnen dienen bij het fragment uit de Pensées waarin Pascal zegt: ‘Zij (de mensen) hebben een geheim instinct dat hen er toe brengt buitenshuis vermaak en bezigheid te zoeken en dat voortkomt uit het diep besef van hun armzaligheid; zij hebben een ander geheim instinct dat een overblijfsel is van de grootheid van onze oorspronkelijke natuur en dat doet inzien dat het ware geluk slechts | |
[pagina 68]
| |
in de rust en niet in de drukte is te vinden’. De hoofdpersonen van De Jazzspeler en van Komen en Gaan beantwoorden aan deze beschrijving volledig: zij zijn hartstochtelijk, onstandvastig, ontevreden met hun bescheiden geluk en geneigd tot uitersten. Terecht meent Roelants dat het nutteloos is de natuur te willen verloochenen: de ware wijsheid bestaat in een in toom houden van haar uitbarstingen (p. 15). Roelants doet de mens geen geweld aan; hij accepteert hem zoals hij is: een vat vol dwalingen, zwakheden, ijdelheden, duastere en onbevredigde hartstochten, verwarde en buitensporige impulsen. Maar tegelijkertijd geeft hij hem twee troeven: in de eerste plaats een geweten dat hem op het verdorvene van bepaalde verlangens wijst, en vervolgens de kracht om zijn gedrag naar dit inzicht te regelen. Bij Karel speelt het conflict zich af tussen de hartstochten en de plicht. De expositie (hoofdstuk 1) licht ons in over de factoren die hem naar Emma drijven: een huwelijksleven waarvan de sleur de liefde heeft doen bekoelen en de verschillen in de karakters heeft toegespitst, zijn voorlopige beschikbaarheid, zijn zinnelijkheid. De crisis ontstaat zodra de logée is aangekomen, maar in plaats van regelrecht naar een hoogtepunt te gaan, beschrijft deze crisis een op en neer gaande curve. Nadat de liefde tot een eerste kristallisatie is gekomen (hoofdstuk 2), wijkt het egoïstische verlangen van Karel, die geduldig zijn kans afwacht, voor de onthulling van Emma's morele ontreddering. Zijn geweten, dat tijdelijk heeft gezwegen (p. 48), doet zich nu gelden (p. 59); hij biedt haar zijn vriendschap aan: eerste loutering. De terugval wordt geaccentueerd in de volgende hoofdstukken (3 en 4), waarin Emma zich van Karel verwijdert en toenadering zoekt tot Claudia en de priester. Maar de genezing van de hoofdpersoon is slechts schijn: onder de dekmantel van de vriendschap smeult de hartstocht, en Karel wreekt zich over zijn teleurstelling door met twee arme sukkels een wreed spel te spelen (hoofdstuk 4): door wroeging gekweld (twede loutering, p. 90) zoekt hij de eenzaamheid. Hoofdstuk 5 is gewijd aan een nieuw offensief van de liefde die nu wordt gestimuleerd door trots en jaloezie wegens de vertrouwelijke omgang tussen Emma en de priester. Overvallen door een onweer lucht Karel zijn wrok in een dol- | |
[pagina 69]
| |
zinnig gevecht tegen de natuur. Hij delft hierbij het onderspit, maar komt tot rust (derde loutering, pp. 105-106). Zijn hartstocht culmineert in de bekentenisscène, die tegelijkertijd de scène van de verzaking is. Emma herinnert hem aan zijn geloof en erkent dat hij haar in betovering brengt, maar dat zij niet van hem houdt (p. 121); zoals de priester haar ziel heeft genezen, zo heeft Karel haar aan haar vrouw-zijn herinnerd. Emma's ongenaakbaarheid ontwapent hem, zijn scrupules (p. 123) maken zijn geweten wakker en de demon van het vlees wordt verjaagd (vierde loutering). Ditmaal heeft het geweten voorgoed de overhand gekregen en leidt de katharsis tot een bekering (p. 143). Karel wijzigt zijn houding tegenover Claudia, wier nobele karakter hij nu volledig erkent (hoofdstuk 7). Op hun beurt offeren Paul en Emma op dezelfde wijze hun gevoelens op voor de plicht (hoofdstuk 6); Emma herinnert in haar gedrag aan Bérénice, maar zij is een burgerlijke en katholieke Bérénice die niet voor het landsbelang, maar voor de dwang van haar geweten capituleert. Samenvattend kan men zeggen dat Roelants het bestaan opvat als een opeenvolging van bekoringen en verstervingen, een reeks van halve concessies aan de natuur die steeds worden goedgemaakt door een offer. De vier personen van Komen en Gaan komen gelouterd door hun smart uit de crisis te voorschijn, ook Claudia, bij wie de harde en droge schors door de beproevingen zachter is geworden. De oplossing die Roelants aan deze intrige geeft, getuigt van een zeer christelijk optimisme: Emma vindt haar man terug, Karel zijn vrouw en ieder zijn geloof. De schrijver neemt de taak van de Voorzienigheid over door zijn schepselen te verlossen van de drievoudige bezoeking van de ontrouw, de scheiding en de geloofsafval: misschien is het geen toeval dat de roman eindigt in de Kersttijd. Natuurlijk stond het Roelants vrij aan deze ontknoping het door hem gewenste karakter te geven, maar anderzijds zou een psycholoog als hij met een noodoplossing geen genoegen hebben genomen. Het slot moest hoe dan ook op een logische manier uit de premissen van het verhaal voortkomen en het moest tevens overeenstemmen met de karakters. Het is in dit opzicht volmaakt. Het feit dat de personages het niet tot | |
[pagina 70]
| |
een uitbarsting of tot een breuk laten komen en dat zij zich weer in het gareel voegen zodra hun opstandigheid de grondslag van de christelijke samenleving bedreigt, is niet uitsluitend te danken aan de uit hun introspectieve aard voortgekomen passiviteit. Ook zonder die eigenschap zouden zij niet tot handelen in staat zijn geweest: ternauwernood zijn hun hartstochten opgewekt of zij komen in botsing met de censuur van het geweten en worden verdrongen of gesublimeerd. Eigenlijk is de houding van Roelants tegenover het gevoel niet loyaal: hij geeft het zelfs niet de gelegenheid een kans te wagen. Dank zij de waakzaamheid van het moreel besef wordt het evenwicht en daarmee de orde weer spoedig hersteld. Uit deze zin voor discipline zou men zelfs het wantrouwen van de auteur kunnen verklaren ten opzichte van die psychologische verschijnselen waarover het bewustzijn geen controle heeft. Karel accepteert zonder aarzelen het primaat van de ethische waarden en de noodzaak van een orde die van buiten af door een dogma aan de mens is opgelegd, maar die de mens zich door zijn opvoeding heeft eigen gemaakt en als de hoogste wijsheid beschouwt. Men kan zich de verzaking van Karel en Emma ook in een niet godsdienstig milieu voorstellen, maar in dat geval zouden zij zeker heel andere beweegredenen hebben gehad. Ongetwijfeld is er een flinke dosis christelijk ascetisme in deze verheerlijking van offer en zelfoverwinning - waarmee stilzwijgend aan het voorbeeld van Christus wordt herinnerd - en in deze weigering die de mens, nadat hij op zijn zwakheden is gewezen, tegenover de verleiding stelt. Niets strookt zo weinig met de levenshouding van de hoofdpersoon als de boodschap van L'immoraliste en van Les nourritures terrestres. Maar verzaking is niet mogelijk zonder lijden (p. 124) en laten wij eerlijk erkennen dat er ook een zekere heroïek voor vereist is: ‘een glansloos heroïsme, zonder dronkenschap of belonende roes, (...) een heroïsme van lange adem’,Ga naar eind9 daar immers de orde, zodra deze is hersteld, opnieuw door het hart, dat zich nooit gewonnen geeft, wordt verstoord (p. 52). Er is dus geen andere mogelijkheid dan steeds opnieuw te beginnen en een leven lang te weifelen tussen droom en plicht, begeerte en verzaking.Ga naar eind10 Het geluk dat Roelants ons voorhoudt | |
[pagina 71]
| |
is een moeilijk en ook een beperkt geluk waarvan de grenzen door het dagelijks leven worden bepaald en dat de mens slechts na een grondig zelfonderzoek deelachtig wordt.Ga naar eind11 ‘Men moet zichzelf kennen’, schrijft Pascal, ‘want ook al zou dat niet tot het vinden van de waarheid leiden, men kan er toch op zijn minst zijn leven mee regelen, en er is niets beter dan dat’. Evenmin als Mauriac, Bernanos en Graham Greene maakt Roelants de katholieke roman tot een apologie van het geloof: ook hij beschrijft zondaars (al overschrijden dezen dan nauwelijks de grens van de zonde), zwakke schepselen die slechts door tussenkomst van de genade zullen worden gered. Karel is wel geen vrijdenker, maar hij is in zijn geloof toch oppervlakkig genoeg om met de ‘homme sans Dieu’ uit de Pensées een aantal onmiskenbare affiniteiten te vertonen als zwakheid, ijdelheid, onzekerheid, sensualiteit, trots en onstandvastigheid. Maar ook hij geeft blijk van eerbied voor de gedachte, van besef van zijn armzaligheid en - tot in zijn afdwalingen - van zin voor het goede. Evenals de libertijn van Pascal kan hij daarom terugkeren tot God en zich op de genade verlaten. Roelants verwijdert zich echter van het Jansenisme in zover hij aan de goede werken en aan de vrije wil een essentiële rol toekent: de genade wordt niet ‘om niet’ gegeven, maar moet worden verdiend door de daad (pp. 67, 136, 163). De werking van de genade geschiedt trapsgewijs en door tussenkomst van anderen: Karel, Claudia, Paul en Emma zijn er de instrumenten van: zij reageren op elkaar en leiden elkaar naar het goede. Aan Pascal, de ware geestelijke bron van de roman,Ga naar eind12 herinneren ook het belang dat aan de zelfkennis wordt gehecht, het onderkennen van de tegenstrijdigheden in de mens (p. 29) en het besef van diens onstandvastigheid en van de staat van wording die het innerlijk leven kenmerkt (p. 101). Deze dynamische opvatting van het bestaanGa naar eind13 vormt een scherp contrast met de trage loop van het verhaal. Vanuit deze gezichtshoek bezien, blijven de voortdurende gedaanteverwisselingen van de ziel volkomen theorie: Roelants is er niet in geslaagd om ons door middel van het ritme van de intrige de onrust van het hart te doen ondergaan. Dit is, zoals wij reeds | |
[pagina 72]
| |
hebben vastgesteld, zijn grootste tekortkoming, een tekortkoming die voortvloeit uit zijn morele opvattingen, uit zijn voorkeur voor een haarfijne analyse en uit zijn bewondering voor het klassieke ideaal van helderheid en eenvoud, waardoor hij het smeulen van de hartstocht herleidt tot het raderwerk van een Cartesiaans mechanisme. Wij stuiten hier op het wezenskenmerk van deze kunst: haar classicisme. Dit openbaart zich in de eerste plaats in de keuze en de rangschikking van het materiaal en in de vorm van het werk: soberheid, logica en verdichting van de intrige (een toneelstuk met vier elkaar aanvullende personages, gebouwd op het schema expositie - verwikkeling - conflict - katharsis), eenheid van handeling en plaats, inachtneming van het fatsoen (afwezigheid van elk theatraal of aanstootgevend gebaar), waarschijnlijkheid van het gegeven, exclusieve belangstelling voor de constante waarden en de beslissende momenten van het innerlijk leven, minachting voor het schilderachtige detail, de beschrijving en de realistische dialoog. Wat de stijl betreft, deze is helder, zonder nadruk, ondanks enkele beelden ingetogen, maar ook verzorgd, zij het soms wat stijf en te ‘literair’. Een zelfde neiging tot stileren kenmerkt de geest van de roman: verheerlijking van de orde en het evenwicht,Ga naar eind14 cultus van de discipline, die door de auteur overigens als een teken van beschaving wordt gezien (p. 73), verwerping van wat tegennatuurlijk en onredelijk is en derhalve een bron van lijden (pp. 103-104), overwinning van de vrije wil op de zinnen, moreel idealisme, discrete verkondiging van de ‘boodschap’, algemeen geldigheid van de psychologische ontleding. Zelfs in de heldere zelfkennis van zijn hoofdpersoon - een inzicht dat ook op het hoogtepunt van de crisis niet verstek laat gaan - verraadt Roelants hoezeer hij met de esthetische opvattingen van de 17de eeuw, met Racine en met Molière verwant is. Door deze esthetiek aan te passen aan de eisen van de hedendaagse sensibiliteit levert Roelants het bewijs van het voortbestaan van het classicisme. Molière wordt hier niet genoemd uit een behoefte aan paradoxen. In zijn afdwalingen en zijn angst geeft Karel blijk van | |
[pagina 73]
| |
een gevoel voor maat en voor redelijkheid dat hem even ver verwijdert van de gevoelsuitbarstingen van Phèdre als van de metafysische duizeling van Pascal. Nu mogen hem Molières verbeeldingskracht en vis comica eveneens vreemd zijn, maar wel herinnert Roelants aan de schepper van Monsieur Jourdain door zijn verheerlijking van het deugdzame leven, door zijn vertrouwen in de traditie,Ga naar eind15 het gezond verstand en de normale mens, en bovendien door de toon die bepaald ‘bourgeois’ is. Met Molière vraagt Roelants zich af ‘of het niet beter is er naar te streven de menselijke hartstochten te corrigeren en te matigen dan deze volledig te willen besnoeien’. Er zij op gewezen dat hier onder bourgeois noch de kleine man van Elsschot, noch de aartsvijand van studenten, estheten, aristocraten en marxisten wordt verstaan. Beter kan men de term in navolging van A. WesterlinckGa naar eind16 in verband brengen met de traditie van de derde stand, zoals deze in de 16de en 17de eeuw is vertegenwoordigd door onze kooplieden en geleerden, door hen die zich door Metsys en Rubens lieten portretteren, en wier ideaal is samengevat in het beroemde sonnet van Plantijn. Er is bij Roelants niets middelmatigs of vulgairs te vinden. In het uiterste geval zou men hem een tekort aan bezieling en fantasie kunnen verwijten, een aangeboren wantrouwen ten opzichte van het risico, wat dan ook de traditionele tekortkomingen - anderen zullen van verdiensten spreken - van deze klasse zijn. Hoewel Komen en Gaan zich niet in een bepaalde sociale sfeer afspeelt, blijft de intuïtie, die de inspirerende kracht van het boek is, doordrongen van burgerlijke gematigdheid. Zich geheel verlatend op het γνῶθι σεαυτόν van Socrates en Pascal, verkondigt de humanist Roelants een geduldig aanvaarden van de wetten van de natuur, de maatschappij en de kerk, een labiel evenwicht tussen de levensvreugde en het geweten, en een behoedzaam genieten van de aardse genoegens als daar zijn de wijn, de boeken, de vriendschap en de echtelijke liefde. |
|