Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z(1811)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 461] [p. 461] [Zwol] ZWOL, z.n., o., van zwol; zonder meerv. Eene stad. Van hier zwollenaar, zwolsch, enz. Vorige Volgende