over de sekse en het minvermaak spreken. Van hier zweepig, zie zwiepen. Zamenstell.: zweepbrok, iemand, die gedurig slagen verdient, zweepriet, zweepslag, zweepslang, zweeptol, anders drijftol, - zweeptouw, een touwetje, dat men aan het einde eener zweep bindt, om dezelve harder te doen klappen, anders klapkoord, enz.
Zweep, ook zwiep, bij Kil. sweepe. Dit woord schijnt van het sissend geluid ontleend te zijn, het welk eene snel bewogen en door de lucht geslagen zweep maakt, zonder dat men dezelve laat klappen. Het staat in verband met het angels. whip, dat de Engelschen nog behouden hebben in to whip, slaan.